Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
acquired /əˈkwaɪər/ = ADJECTIVE: aangeleerd, eerlijk verwerven, door eigen arbeid verkregen; USER: verworven, overgenomen, verkregen, verwierf, opgedaan

GT GD C H L M O
acquisition /ˌæk.wɪˈzɪʃ.ən/ = NOUN: verwerving, acquisitie, aankoop, verkrijging, aanwinst, aanschaffing, verkregene, talent; USER: acquisitie, verwerving, verkrijging, aankoop, aanwinst

GT GD C H L M O
alliance /əˈlaɪ.əns/ = NOUN: bondgenootschap, verbond, verbintenis, huwelijk, verwantschap, huwelijksband; USER: bondgenootschap, verbond, alliantie, alliantie overgestapt, van alliantie

GT GD C H L M O
alpine /ˈæl.paɪn/ = ADJECTIVE: alpen-; USER: alpine, alpien, alpiene, Alpen, alpine ski

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
although /ɔːlˈðəʊ/ = CONJUNCTION: hoewel, ofschoon, alhoewel; USER: hoewel, ofschoon, alhoewel, maar, al

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
auto /ˈɔː.təʊ/ = ADJECTIVE: auto; NOUN: wagen; USER: auto, automatische, automatisch, Autom

GT GD C H L M O
automated /ˈɔː.tə.meɪt/ = VERB: automatizeren; USER: geautomatiseerde, geautomatiseerd, automatische, automatisch

GT GD C H L M O
automobile /ˌôtəmōˈbēl/ = NOUN: auto, automobiel; ADJECTIVE: auto-; USER: auto, automobiel, automobiele

GT GD C H L M O
automotive /ˌôtəˈmōtiv/ = ADJECTIVE: automoiel-; USER: automotive, automobiel, auto, automobielsector, automobiele

GT GD C H L M O
autonomous /ɔːˈtɒn.ə.məs/ = ADJECTIVE: autonoom, onafhankelijk, zelfbesturend; USER: autonoom, autonome, zelfstandige, de autonome, zelfstandig

GT GD C H L M O
available /əˈveɪ.lə.bl̩/ = ADJECTIVE: beschikbaar, voorhanden, geldig, bruikbaar, dienstig, nuttig; USER: beschikbaar, beschikbare, verkrijgbaar, beschikking, beschikbaar zijn

GT GD C H L M O
began /bɪˈɡæn/ = VERB: beginnen, aanvangen, aanbinden; USER: begon, begonnen, begonnen met, begon met

GT GD C H L M O
between /bɪˈtwiːn/ = PREPOSITION: tussen, onder, tussen ... door; ADVERB: daartussen, er tussen in; USER: tussen, tussen de

GT GD C H L M O
big /bɪɡ/ = ADJECTIVE: groot, dik, zwaar, fors, zwanger, voornaam, invloedrijk; USER: groot, grote, big

GT GD C H L M O
bigger /bɪɡ/ = USER: groter, grotere, groter zijn, het groter zijn, het groter

GT GD C H L M O
boulogne = USER: boulogne, van Boulogne, in Boulogne,

GT GD C H L M O
budget /ˈbʌdʒ.ɪt/ = NOUN: begroting, budget, staatsbegroting, zak, voorraad; VERB: de begroting opmaken; USER: budget, begroting, begroting van, de begroting, goedkope

GT GD C H L M O
buses /bʌs/ = NOUN: bus, autobus; USER: bussen, autobussen, bus, Transport

GT GD C H L M O
but /bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen; CONJUNCTION: maar, doch; ADVERB: slechts, enkel; USER: maar, doch

GT GD C H L M O
buy /baɪ/ = VERB: kopen, aankopen, inkopen, omkopen; NOUN: koop; USER: kopen, koop, bestellen, te kopen, bestel

GT GD C H L M O
buyers /ˈbaɪ.ər/ = NOUN: koper, afnemer, klant, nemer; USER: kopers, inkopers, Buyers, afnemers, verkoper Kopers

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
called /kɔːl/ = VERB: noemen, roepen, oproepen, heten, beroepen, uitroepen, aandoen, stoppen, benoemen, aanlopen, melden, lokken; USER: genoemd, riep, genaamd, heet, geroepen

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
capable /ˈkeɪ.pə.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, capabel, vatbaar, kundig, knap; USER: in staat, capabel, bekwaam, staat, geschikt

GT GD C H L M O
capital /ˈkæp.ɪ.təl/ = NOUN: kapitaal, hoofdstad, vermogen, hoofdletter, kapiteel, grote letter; ADJECTIVE: prachtig, hoogst belangrijk, uitmuntend, voornaamst, hoofd-; USER: kapitaal, hoofdstad, vermogen, het kapitaal, kapitaal van

GT GD C H L M O
car /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto, wagen, de auto, car

GT GD C H L M O
cars /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto's, auto, wagens, autos

GT GD C H L M O
choose /tʃuːz/ = VERB: kiezen, verkiezen, uitkiezen; USER: kiezen, kies, kiest, kiezen voor, te kiezen

GT GD C H L M O
chrysler = USER: chrysler, van Chrysler, gebruikt chrysler

GT GD C H L M O
coaches /kəʊtʃ/ = NOUN: coach, bus, trainer, koets, rijtuig, repetitor, spoorwagen, personenwagen, kapiteinschut; VERB: trainen, onderwijzen, opvoeden, africhten, lessen geven; USER: coaches, touringcars, bussen, trainers, rijtuigen

GT GD C H L M O
compact /kəmˈpækt/ = ADJECTIVE: compact, gedrongen, dicht, aaneengesloten, vast, bondig; NOUN: verdrag, tabletje, overeenkomst; USER: compact, compacte, compacter

GT GD C H L M O
companies /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: bedrijven, vennootschappen, ondernemingen

GT GD C H L M O
company /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf

GT GD C H L M O
components /kəmˈpəʊ.nənt/ = NOUN: details; USER: onderdelen, componenten, bestanddelen, elementen

GT GD C H L M O
consists /kənˈsɪst/ = NOUN: bestaan; VERB: bestaan uit; USER: bestaat, bestaat uit, uit, omvat, bestaan

GT GD C H L M O
consolidation /kənˈsɒl.ɪ.deɪt/ = NOUN: consolidering, versterking, vast worden; USER: consolidering, consolidatie, de consolidatie, consolidatie van, consolideren

GT GD C H L M O
databases /ˈdatəˌbās,ˈdā-/ = USER: databanken, databases, gegevensbanken, gegevensbestanden, database

GT GD C H L M O
datsun = USER: Datsun, van Datsun,

GT GD C H L M O
deals /dɪəl/ = VERB: handelen, geven, toebrengen, uitdelen, rondgeven, bedelen; NOUN: transactie, hoeveelheid, koop, grenehout, het geven; USER: aanbiedingen, deals, aanbiedingen weergeven, reisaanbiedingen, gaat

GT GD C H L M O
designed /dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade; USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen

GT GD C H L M O
destinations /ˌdes.tɪˈneɪ.ʃən/ = NOUN: bestemming; USER: bestemmingen, bestemmingen in

GT GD C H L M O
did /dɪd/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen, dienen, klaarmaken, aanmaken, dienstig zijn, bedrijven; USER: deed, deden, gedaan, heeft, hebben

GT GD C H L M O
dissolved /dɪˈzɒlv/ = VERB: ontbinden, oplossen, opgelost worden, zich oplossen, scheiden; USER: opgelost, opgeloste, ontbonden

GT GD C H L M O
distinct /dɪˈstɪŋkt/ = ADJECTIVE: onderscheiden, duidelijk, verschillend, uitgesproken, apart, helder, klaar; USER: onderscheiden, verschillend, duidelijk, uitgesproken, verschillende

GT GD C H L M O
do /də/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen; NOUN: do; USER: doen, do, te doen, doen zijn, doe

GT GD C H L M O
domestic /dəˈmes.tɪk/ = ADJECTIVE: binnenlands, huishoudelijk, huiselijk, inheems, inlands; NOUN: huisbediende, dienstbode, bediende; USER: huiselijk, binnenlands, huishoudelijk, binnenlandse, de binnenlandse

GT GD C H L M O
drive /draɪv/ = VERB: besturen, drijven, autorijden, aandrijven, auto rijden, mennen, voortdrijven; NOUN: rit, oprit, oprijlaan, rijtoer, drijfjacht; USER: drijven, besturen, autorijden, rijden, rijdt

GT GD C H L M O
driverless = USER: driverless, driver, stuurprogramma, zonder stuurprogramma

GT GD C H L M O
driving /ˈdraɪ.vɪŋ/ = NOUN: aandrijving, het autorijden, drijfwerk, drift; ADJECTIVE: drijf, krachtig, aandrijvings, heftig, sterk; USER: rijden, driving, drijven, drijvende, rijdt

GT GD C H L M O
duster /ˈdʌs.tər/ = NOUN: stofdoek, stoffer, stofjas, stofbezem, stofzuiger; USER: stofdoek, stoffer, duster, het Stofdoek van, stofjas

GT GD C H L M O
enable /ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven; USER: in staat stellen, JavaScript, staat, kunnen, mogelijk

GT GD C H L M O
engines /ˈen.dʒɪn/ = NOUN: motor, machine, locomotief, brandspuit; USER: motoren, engines, motor, machines

GT GD C H L M O
entities /ˈen.tɪ.ti/ = NOUN: geheel, wezen, zijn; USER: entiteiten, diensten, instanties, entiteiten die, eenheden

GT GD C H L M O
environment /enˈvīrənmənt,-ˈvī(ə)rn-/ = NOUN: milieu, omgeving, omsingelen, medium; USER: milieu, omgeving, klimaat, milieu te

GT GD C H L M O
established /ɪˈstæb.lɪʃt/ = ADJECTIVE: gevestigd; USER: gevestigd, vastgesteld, opgericht, gevestigde, vastgestelde

GT GD C H L M O
even /ˈiː.vən/ = ADVERB: zelfs; ADJECTIVE: gelijkmatig, gelijk, effen, vlak, quitte; NOUN: avond; VERB: effenen, gelijkmaken, gelijkstellen; USER: zelfs, ook, nog, eens

GT GD C H L M O
family /ˈfæm.əl.i/ = NOUN: familie, gezin, geslacht, huis, huisgezin, huishouden; USER: familie, gezin, Family, familie van, Familiekamers

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
formed /fɔːm/ = VERB: vormen, opstellen, formeren; USER: gevormd, vormden, gevormde, vormde, opgericht

GT GD C H L M O
four /fɔːr/ = USER: four-, four, vier, viertal, vierriemsboot, bemanning van vier; USER: vier, viertal

GT GD C H L M O
fourth /fɔːθ/ = USER: fourth-, fourth, fourth, vierde, vier-; USER: vierde, de vierde, het vierde

GT GD C H L M O
fractionally /ˈfrækʃənəli/ = USER: fractioneel, een fractie, miniem, fractie, fractionele,

GT GD C H L M O
french /frentʃ/ = ADJECTIVE: Frans; NOUN: het Frans; USER: Frans, Franse, french, het Frans, de Franse

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
front /frʌnt/ = NOUN: voorzijde, voorkant, front, voorgevel, voorste gedeelte, frontje, tongklank; ADJECTIVE: voorste; VERB: uitzien, staan tegenover, het hoofd bieden; USER: front, voorzijde, voorkant, voorste, voor

GT GD C H L M O
function /ˈfʌŋk.ʃən/ = NOUN: functie, werking, ambt, bediening, plechtigheid; VERB: werken, fungeren; USER: functie, functionaliteit, functioneren, de functie

GT GD C H L M O
ground /ɡraʊnd/ = NOUN: grond, terrein, bodem, ondergrond, achtergrond, grondkleur, grondverf, grondtoon; VERB: gronden, grondvesten, stranden, grondverven; USER: grond, terrein, begane, de grond, gemalen

GT GD C H L M O
group /ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering; VERB: groeperen; ADJECTIVE: groeperend, groeps-; USER: groep, Group, aan, fractie

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
headquartered /ˌhedˈkwɔːtəd/ = USER: hoofdkantoor, hoofdzetel, hoofdkwartier, gestationeerd, gevestigd

GT GD C H L M O
high /haɪ/ = ADJECTIVE: hoog, groot, sterk, verheven, hard, krachtig, duur, luid, fel; ADVERB: hoog, krachtig, hevig; USER: hoog, hoge, high, een hoge, grote

GT GD C H L M O
history /ˈhɪs.tər.i/ = NOUN: geschiedenis, historie, verhaal; USER: geschiedenis, historie, de geschiedenis, geschiedenis van

GT GD C H L M O
human /ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig; USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten

GT GD C H L M O
image /ˈɪm.ɪdʒ/ = NOUN: beeld, image, afbeelding, imago, evenbeeld, gelijkenis, schilderij, icoon, afspiegeling, standbeeld, metafoor; VERB: afbeelden; USER: afbeelding, image, beeld, imago, het

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
includes /ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen; USER: omvat, bevat, inclusief, bestaat, is inclusief

GT GD C H L M O
industry /ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid; USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector

GT GD C H L M O
infrastructure /ˈinfrəˌstrəkCHər/ = NOUN: infrastructuur; USER: infrastructuur, de infrastructuur, infrastructurele, infrastructuren

GT GD C H L M O
input /ˈɪn.pʊt/ = NOUN: invoer; ADJECTIVE: inleidend; USER: invoer, ingang, inbreng, invoeren

GT GD C H L M O
intellectual /ˌintlˈekCHo͞oəl/ = NOUN: intellectueel; ADJECTIVE: intellectueel, verstandelijk, geestelijk, verstands-; USER: intellectueel, intellectuele, de intellectuele, verstandelijke

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
its /ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn; USER: zijn, haar, de, het, een

GT GD C H L M O
jointly /dʒɔɪnt/ = NOUN: verbinding, koppeling, verbindingsplaats, verbindingslijn, aaneenvoeging; USER: gezamenlijk, samen, gezamenlijke, gemeenschappelijk, tezamen

GT GD C H L M O
just /dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven; ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond; NOUN: steekspel, toernooi; VERB: steekspel houden; USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen

GT GD C H L M O
known /nəʊn/ = ADJECTIVE: bekend, erkend, berucht, gereputeerd; USER: bekend, bekende, gekend, bekend is, bekend staat

GT GD C H L M O
largest /lɑːdʒ/ = USER: De grootste, grootste

GT GD C H L M O
leave /liːv/ = NOUN: verlof, vakantie; VERB: verlaten, laten, vertrekken, achterlaten, overlaten, laten staan, nalaten, laten liggen, ophouden, heengaan; USER: vertrekken, verlaten, laten, verlof, laat

GT GD C H L M O
logan = USER: logan, in Logan, van logan,

GT GD C H L M O
longer /lɒŋ/ = ADVERB: langer; USER: langer, meer, langere, lange

GT GD C H L M O
made /meɪd/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet; USER: gemaakt, maakte, gesteld, gedaan, maakten

GT GD C H L M O
makes /meɪk/ = NOUN: merk, fabrikaat; VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; USER: maakt, passt, met, passt de, passt de bal

GT GD C H L M O
manufactured /ˌmanyəˈfakCHər/ = VERB: vervaardigen, fabriceren, maken, aanmaken, verzinnen; USER: gefabriceerd, vervaardigd, geproduceerd, vervaardigde, gemaakt

GT GD C H L M O
manufacturer /ˌmanyəˈfakCHərər/ = NOUN: fabrikant; USER: fabrikant, producent, fabrikant van, de fabrikant

GT GD C H L M O
march /mɑːtʃ/ = NOUN: mars, opmars, loop, vooruitgang, mark, verloop, grensgebied; VERB: marcheren, oprukken, opmarcheren, lopen, afmarcheren, laten marcheren, tippelen; USER: mars, maart, March, Bezetting, marcheren

GT GD C H L M O
market /ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek; VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen; USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van

GT GD C H L M O
marquee /mɑːˈkiː/ = NOUN: grote tent, grote veldtent; USER: grote tent, tent, selectiekader, markttent, feesttent

GT GD C H L M O
merged /mɜːdʒ/ = VERB: samensmelten, samenvloeien, laten samenvloeien, doen opgaan, indompelen; USER: samengevoegd, fuseerde, gefuseerd, fuseerden, opgegaan

GT GD C H L M O
model /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; ADJECTIVE: model-, voorbeeldig; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: model, model Meer, model van, type

GT GD C H L M O
morocco = NOUN: Marokko, safiaann; ADJECTIVE: marokijn-; USER: Marokko, marocco, Morocco

GT GD C H L M O
most /məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst; ADVERB: meest, zeer, hoogst; USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest

GT GD C H L M O
motors /ˈməʊ.tər/ = NOUN: motor, auto, motorwagen, beweegkracht, drijfkracht, bewegende spier, beweger, motorische zenuw; USER: motoren, motors, motor, motoren van

GT GD C H L M O
multinational /ˌmʌl.tiˈnæʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: multinationaal, internationaal; USER: multinationaal, multinationale, multinational, multinationals, internationaal

GT GD C H L M O
name /neɪm/ = NOUN: naam, benaming, voornaam, naamwoord; VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen; USER: naam, naam van, benaming, name, de naam

GT GD C H L M O
namesake /ˈneɪm.seɪk/ = NOUN: naamgenoot, man die genoemd is ter ere van iemand; USER: naamgenoot, gelijknamige, namesake, naamgever, naamgenoot van

GT GD C H L M O
navigating /ˈnæv.ɪ.ɡeɪt/ = VERB: navigeren, varen, bevaren, besturen, sturen, varen op; USER: navigeren, navigeert, het navigeren, navigatie, te navigeren

GT GD C H L M O
near /nɪər/ = ADVERB: nabij, dichtbij, bijna, zuinig; PREPOSITION: nabij; VERB: naderen; ADJECTIVE: aanstaande, komend, dichtbijzijnd, eerstvolgend, naverwant, nauw; USER: dichtbij, nabij, buurt, buurt van, de buurt

GT GD C H L M O
no /nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig; ADVERB: geen, niet, zonder, neen; PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen; USER: geen, nee, niet, zonder, er geen

GT GD C H L M O
notably /ˈnəʊ.tə.bli/ = ADVERB: in het bijzonder, speciaal; USER: in het bijzonder, name, met name, bijzonder, het bijzonder

GT GD C H L M O
numerous /ˈnjuː.mə.rəs/ = ADJECTIVE: vele, talrijk, overvloedig, zonder tal; USER: talrijk, vele, talrijke, tal, tal van

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
offered /ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven; USER: aangeboden, bood, geboden, boden, worden aangeboden

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
only /ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst; CONJUNCTION: alleen, maar; ADJECTIVE: enkel, enig, enigst; USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige

GT GD C H L M O
operating = ADJECTIVE: werkzaam, bedrijfs-; USER: werkzaam, operationele, actief, werken, exploitatie

GT GD C H L M O
operator /ˈɒp.ər.eɪ.tər/ = NOUN: operator, operateur, telefonist, bewerker, telegrafist, werker, werkgever, eigenaar van bedrijf; USER: operator, exploitant, marktdeelnemer, gebruiker, bediener

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
organisation /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, organisatie, inrichting, inrichting, structuur, structuur, bewerktuiging, bewerktuiging; USER: organisatie, ordening, de organisatie, organisatie van, inrichting

GT GD C H L M O
organization /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = NOUN: organisatie, inrichting, structuur, bewerktuiging; USER: organisatie, ordening, de organisatie, organisatie van, inrichting

GT GD C H L M O
own /əʊn/ = ADJECTIVE: eigen, bloedeigen; VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven; NOUN: eigendom, eigen familie; USER: eigen, zelf

GT GD C H L M O
owned /-əʊnd/ = VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven; USER: eigendom, handen, in eigendom, in handen, eigendom zijn

GT GD C H L M O
owning /əʊn/ = VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven; USER: bezitten, het bezitten, bezit, het bezitten van, bezitten van

GT GD C H L M O
owns /əʊn/ = VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven; USER: bezit, eigenaar, is eigenaar, is eigenaar van, eigenaar van

GT GD C H L M O
past /pɑːst/ = NOUN: verleden, verleden tijd, het gebeuren; ADJECTIVE: verleden, voorbij, geleden, voorbijgegaan; ADVERB: voorbij; PREPOSITION: voorbij, langs, over, na, buiten; USER: verleden, voorbij, langs, afgelopen, laatste

GT GD C H L M O
people /ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente; VERB: bevolken, bevolkt worden; USER: mensen, personen, volk, mensen die, men

GT GD C H L M O
period /ˈpɪə.ri.əd/ = NOUN: periode, termijn, tijd, tijdvak, duur, tijdperk, menstruatie, volzin, lesuur, omloopstijd, tijdkring, zinsnede, punt na zin, zin; ADJECTIVE: behorend tot een bepaalde tijd, behorend tot een bepaalde stijl; USER: periode, termijn, periode van, boekjaar, tijd

GT GD C H L M O
price /praɪs/ = NOUN: prijs, koers, waarde; VERB: prijzen, de prijs vaststellen, de prijs bepalen, de prijs noemen, de prijs aangeven; USER: prijs, prijzen, Price, koers

GT GD C H L M O
priced /praɪs/ = VERB: prijzen, de prijs vaststellen, de prijs bepalen, de prijs noemen, de prijs aangeven; USER: geprijsd, geprijsde, priced, duur, geprijsd zijn

GT GD C H L M O
prices /praɪs/ = VERB: prijzen, de prijs vaststellen, de prijs bepalen, de prijs noemen, de prijs aangeven; NOUN: prijs, koers, waarde; USER: prijzen, de prijzen, TARIEVEN, DE TARIEVEN, prijs

GT GD C H L M O
primary /ˈpraɪ.mə.ri/ = ADJECTIVE: primair, grootste, eerst, oorspronkelijk, elementair, voornaamst, grond-; NOUN: hoofdzaak, beginsel; USER: primair, primaire, Primary, belangrijkste, eerste

GT GD C H L M O
processes /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: processen, procedes, werkwijzen, proces

GT GD C H L M O
produced /prəˈd(y)o͞os,prō-/ = VERB: produceren, opleveren, voortbrengen, overleggen, teweegbrengen, opbrengen, afwerpen, bijbrengen, te voorschijn brengen, voor de dag halen; USER: geproduceerd, geproduceerde, produceerde, vervaardigd, verkregen

GT GD C H L M O
produces /prəˈdjuːs/ = VERB: produceren, opleveren, voortbrengen, overleggen, teweegbrengen, opbrengen, afwerpen, bijbrengen, te voorschijn brengen, voor de dag halen; USER: produceert, levert, veroorzaakt, maakt, geeft

GT GD C H L M O
profile /ˈprəʊ.faɪl/ = NOUN: profiel, doorsnede, omtrek, karakterschets, verticale doorsnede; VERB: in profiel tekenen; USER: profiel, profiel van, Profielpagina, Profielpagina van, aanmaken

GT GD C H L M O
quite /kwaɪt/ = ADVERB: heel, nogal, erg, helemaal, geheel, volkomen, geheel en al, bijster, bepaald; USER: heel, nogal, helemaal, vrij, behoorlijk

GT GD C H L M O
range /reɪndʒ/ = NOUN: reeks, gebied, actieradius, omvang, draagwijdte, keten, rij, fornuis, ruimte; VERB: lopen, reiken, bestrijken; USER: reeks, gebied, bereik, scala, aanbod

GT GD C H L M O
rapid /ˈræp.ɪd/ = ADJECTIVE: snel, spoedig, vlug, snelwerkend, haastig, gezwind, gauw, steil; NOUN: stroomversnelling, snelvuur; USER: snel, snelle, een snelle, de snelle, snellere

GT GD C H L M O
remain /rɪˈmeɪn/ = VERB: blijven, overblijven, achterblijven, resteren, overschieten; NOUN: overblijfsel, ruïne; USER: blijven, blijft, nog, te blijven, nog steeds

GT GD C H L M O
remains /rɪˈmeɪnz/ = NOUN: stoffelijk overschot; USER: blijft, nog, nog steeds, blijven, steeds

GT GD C H L M O
result /rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit; VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen; USER: gevolg, resultaat, leiden, resulteren, met resultaten

GT GD C H L M O
robotic /rəʊˈbɒt.ɪk/ = USER: robotachtige, robotic, robot, robotachtig, gerobotiseerde

GT GD C H L M O
romanian /rʊˈmeɪ.ni.ən/ = NOUN: Roemeense, Roemeens; ADJECTIVE: Roemeens; USER: Roemeense, Roemeens, roemenië, het Roemeens, Romanian

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
samsung

GT GD C H L M O
search /sɜːtʃ/ = VERB: zoeken, doorzoeken, onderzoeken, fouilleren, visiteren; NOUN: zoektocht, zoekactie, onderzoek, speurtocht, doorzoeking, speurwerk, visitatie; USER: zoeken, zoek, doorzoeken, zoek onder, zoekt

GT GD C H L M O
self /self/ = PRONOUN: zelf, vanzelf; NOUN: eigenliefde, persoon, zelfzucht, het ik, eigen persoon; ADJECTIVE: zelfde, effen, uniform; USER: zelf, zichzelf, eigen, zelfstandige

GT GD C H L M O
selling /ˌbestˈsel.ər/ = VERB: verkopen, verhandelen, verkocht worden, verraden, uitverkopen, overdoen, tappen, bedriegen, beetnemen, aanpraten, verlakken, van de hand gaan; USER: verkopen, selling, verkoop, verkopende, verkoopt

GT GD C H L M O
sensing /sens/ = VERB: voelen, aanvoelen, begrijpen, merken, gewaarworden, zich bewust worden van; USER: sensing, detectie, aftasten, sensor, voelen

GT GD C H L M O
separated /ˈsep.ər.eɪt/ = VERB: scheiden, afscheiden, verdelen, afzonderen, sorteren, uiteengaan, zich afscheiden, vaneengaan, weggaan, ontbinden, heengaan; USER: gescheiden, afgescheiden, scheiden, elkaar gescheiden, gescheiden zijn

GT GD C H L M O
shorter /ʃɔːt/ = USER: korter, kortere, korte, korter is, minder

GT GD C H L M O
since /sɪns/ = ADVERB: sinds, sedert, sindsdien, geleden; PREPOSITION: sinds, vanaf, sedert; CONJUNCTION: sinds, aangezien, sedert, vermits, wijl; USER: sinds, aangezien, sedert, omdat, vanaf

GT GD C H L M O
small /smɔːl/ = ADJECTIVE: klein, gering, weinig, smal, fijn, dun, min, karig, luttel, kleinzielig, kleingeestig, slap; NOUN: kleintje, dun gedeelte; USER: klein, small, kleine, gering, weinig

GT GD C H L M O
sometimes /ˈsʌm.taɪmz/ = ADVERB: soms, somtijds, somwijlen; USER: soms, soms ook, wel eens, eens, wel

GT GD C H L M O
south /saʊθ/ = NOUN: zuiden, zuid; ADJECTIVE: zuid-, zuidelijk; ADVERB: zuidelijk, zuidwaarts, in zuidelijke richting, naar het zuiden; USER: zuiden, zuid, ten zuiden, South

GT GD C H L M O
sport /spɔːt/ = NOUN: sport, speling; USER: sport, sport &, de sport

GT GD C H L M O
starting /stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken; USER: starten, beginnend, start, beginnen, begint

GT GD C H L M O
structural /ˈstrəkCHərəl/ = ADJECTIVE: structuur-, constructie-; USER: structuur-, structurele, structureel, de structurele

GT GD C H L M O
subsidiaries /səbˈsɪd.i.ər.i/ = NOUN: noodhulp, helper, assistent, hulpmiddel; USER: dochterondernemingen, dochtermaatschappijen, dochtervennootschappen, filialen, dochters

GT GD C H L M O
subsidiary /səbˈsɪd.i.ər.i/ = ADJECTIVE: ondergeschikt, afhankelijk, helpend, plaatsvervangend; NOUN: noodhulp, helper, assistent, hulpmiddel; USER: dochteronderneming, dochtervennootschap, dochtermaatschappij, dochter, filiaal

GT GD C H L M O
such /sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo; PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke; USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze

GT GD C H L M O
supportive /səˈpɔː.tɪv/ = USER: steunende, ondersteunende, ondersteunend, steunend, ondersteunen

GT GD C H L M O
suv /ˌes.juːˈvi/ = USER: suv, terreinwagen, sedan, coupe"

GT GD C H L M O
tanks /tæŋk/ = NOUN: tank, reservoir, bak, vergaarbak, bassin, waterbak, gastank, plas, petroleumtank, aanvalswagen; VERB: vloeistof innemen, zuipen, in een tank doen, in een tank bewaren; USER: tanks, reservoirs, tank, tankwagens, tanks van

GT GD C H L M O
than /ðæn/ = CONJUNCTION: dan; USER: dan, is dan, dan de, zijn dan

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
they /ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men; USER: zij, ze, deze, dat ze, die

GT GD C H L M O
three /θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën; USER: drie, de drie, drietal

GT GD C H L M O
time /taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
tractors /ˈtraktər/ = NOUN: trekker, tractor; USER: tractoren, trekkers, tractors, Tractortechniek, wielen

GT GD C H L M O
travel /ˈtræv.əl/ = NOUN: reizen, reis, slag, beweging, reisbeschrijving; VERB: reizen, afreizen, vervoeren, zich verplaatsen, zich voortplanten, zich bewegen; USER: reizen, reis, reist, te reizen, afreizen

GT GD C H L M O
trucks /trʌk/ = NOUN: truck, vrachtwagen, vrachtauto, lorrie, ruilhandel; VERB: ruilen, groente verbouwen, kwanselen, per vrachtauto vervoeren; USER: vrachtwagens, trucks, vrachtauto, Gevraagd

GT GD C H L M O
turkey /ˈtɜː.ki/ = NOUN: kalkoen; USER: kalkoen, Turkije, Turkey, kalkoenen, van Turkije

GT GD C H L M O
two /tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal; USER: twee, beide

GT GD C H L M O
under /ˈʌn.dər/ = ADVERB: onder, beneden; PREPOSITION: onder, krachtens, volgens, minder dan, beneden; ADJECTIVE: beneden; USER: onder, kader van, krachtens, het kader, het kader van

GT GD C H L M O
unmanned /ʌnˈmænd/ = VERB: ontmannen, ontmoedigen; USER: onbemande, onbemand, onbewaakt

GT GD C H L M O
up /ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte; PREPOSITION: op; VERB: opstaan, opnemen, opspringen; ADJECTIVE: naar de stad; USER: omhoog, naar boven, op, up, tot

GT GD C H L M O
usefully /ˈjuːs.fəl.i/ = USER: nuttig, zinvol, nuttige wijze, zinvolle, nuttige

GT GD C H L M O
utility /juːˈtɪl.ɪ.ti/ = NOUN: nut, utility, utiliteit, nuttigheid; USER: utility, nut, hulpprogramma, programma, tool

GT GD C H L M O
vans /væn/ = NOUN: busje, wagen, vrachtauto, verhuiswagen, goederenwagen; USER: bestelwagens, busjes, bestelauto, vans

GT GD C H L M O
vehicle /ˈviː.ɪ.kl̩/ = NOUN: voertuig, wagen, vehikel, rijtuig; USER: voertuig, auto, voertuigen, het voertuig, wagen

GT GD C H L M O
vehicles /ˈviː.ɪ.kl̩/ = NOUN: voertuig, wagen, vehikel, rijtuig; USER: voertuigen, auto, Bedrijfsvoertuigen, Vehicles

GT GD C H L M O
version /ˈvɜː.ʃən/ = NOUN: versie, uitvoering, vertaling; USER: versie, uitvoering, version, versie van

GT GD C H L M O
voice /vɔɪs/ = NOUN: stem, spraak, geluid, inspraak, vorm; VERB: uiten, stemmen, vertolken, uitdrukking geven aan; USER: stem, spraak, voice, gesproken

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
were /wɜːr/ = USER: waren, was, werden, zijn

GT GD C H L M O
what /wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel; PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een; ADJECTIVE: welke; USER: wat, welke, hoe, waar, wat er

GT GD C H L M O
wheel /wiːl/ = NOUN: wiel, rad, stuurwiel, spinnewiel, stuurrad, roulette, rolletje, zwenking, rijwiel; VERB: draaien, cirkelen, fietsen; USER: wiel, wielen, wheel, stuur, mobiele

GT GD C H L M O
when /wen/ = ADVERB: wanneer; CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop; USER: wanneer, toen, als, bij, bij het

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
who /huː/ = CONJUNCTION: die, wie; PRONOUN: die, wie; USER: die, wie, dat

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
without /wɪˈðaʊt/ = PREPOSITION: zonder, buiten, gespeend van, ontbloot van; ADVERB: buiten; CONJUNCTION: tenzij, als niet; USER: zonder, zonder te, zonder dat, geen

GT GD C H L M O
x /eks/ = NOUN: kus aan het einde van de brief

203 words