Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
across
/əˈkrɒs/ = ADVERB: over, aan de overkant, aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, overdwars, overheen, gekruist, middendoor;
PREPOSITION: aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, aan gene zijde van;
USER: over, dwars, tegenover, heel, overkant
GT
GD
C
H
L
M
O
act
/ækt/ = VERB: handelen, werken, doen, acteren, spelen, zich gedragen, ageren, handelend optreden, te werk gaan;
NOUN: handeling, wet, daad;
USER: handelen, treden, fungeren, te handelen, werken
GT
GD
C
H
L
M
O
addition
/əˈdɪʃ.ən/ = NOUN: toevoeging, optelling, toeslag, bijvoeging, bijvoegsel, aanvoegsel;
USER: toevoeging, Daarnaast, Bovendien, Naast, aanvulling
GT
GD
C
H
L
M
O
advanced
/ədˈvɑːnst/ = ADJECTIVE: gevorderd, vergevorderd, vooruitstrevend, vooruitgeschoven, vervroegd;
USER: vergevorderd, gevorderd, advanced, geavanceerde, geavanceerd
GT
GD
C
H
L
M
O
after
/ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit;
CONJUNCTION: nadat;
ADVERB: daarna, achter, achteraan;
ADJECTIVE: later, volgend;
USER: na, nadat, na het, na de, achter
GT
GD
C
H
L
M
O
age
/eɪdʒ/ = NOUN: leeftijd, tijdperk, ouderdom, levensduur, eeuwigheid;
VERB: verouderen, oud worden, oud maken;
USER: leeftijd, jaar, tijdperk, jarige leeftijd, oud
GT
GD
C
H
L
M
O
amazingly
/əˈmeɪ.zɪŋ/ = ADVERB: verbazend;
USER: verbazend, ongelooflijk, verbazingwekkend, verbluffend, ongelofelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
an
/ən/ = ARTICLE: een;
USER: een, van een, de
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
appeared
/əˈpɪər/ = NOUN: uiterlijk, verschijning, voorkomen, optreden, schijn, verschijnsel, air;
USER: verschenen, verscheen, bleek, leek, lijkt
GT
GD
C
H
L
M
O
appearing
/əˈpɪər/ = VERB: verschijnen, lijken, blijken, schijnen, optreden, te voorschijn komen, toeschijnen, ten tonele verschijnen;
USER: verschijnen, verschijnt, weergegeven, te zien, zien zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
applications
/ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning;
USER: toepassingen, applicaties, aanvragen, verzoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
arena
/əˈriː.nə/ = NOUN: arena, strijdperk, piste, kampplaats, krijt;
USER: arena, Stadion, arena van, piste
GT
GD
C
H
L
M
O
around
/əˈraʊnd/ = ADVERB: rond, om, rondom, om ... heen, in 't rond;
PREPOSITION: rondom;
USER: rond, rondom, ongeveer, in, buurt
GT
GD
C
H
L
M
O
artificial
/ˌɑː.tɪˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: kunstmatig, gekunsteld, gemaakt, onnatuurlijk;
USER: kunstmatig, kunstmatige, artificiële, kunstlicht, kunst
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
aspired
/əˈspaɪər/ = VERB: streven, ambiëren, dingen naar, naken;
USER: streefde, geambieerd, streefden, nagestreefd, gestreefd
GT
GD
C
H
L
M
O
at
/ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à;
USER: bij, op, tegen, in, aan
GT
GD
C
H
L
M
O
auto
/ˈɔː.təʊ/ = ADJECTIVE: auto;
NOUN: wagen;
USER: auto, automatische, automatisch, Autom
GT
GD
C
H
L
M
O
awakening
/əˈweɪ.kən.ɪŋ/ = NOUN: ontwaken, ontnuchtering;
USER: ontwaken, wekken, bewustwording, wakker, awakening
GT
GD
C
H
L
M
O
banking
/ˈbæŋ.kɪŋ/ = NOUN: bank;
USER: bank, bancaire, bankwezen, banking, bankieren
GT
GD
C
H
L
M
O
be
/biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren;
USER: zijn, worden, te, wel, is
GT
GD
C
H
L
M
O
become
/bɪˈkʌm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen;
USER: worden, geworden, uitgegroeid, uitgegroeid tot, te worden
GT
GD
C
H
L
M
O
believes
/bɪˈliːv/ = VERB: geloven, menen, houden voor;
USER: gelooft, meent, gelooft dat, mening, van mening
GT
GD
C
H
L
M
O
beyond
/biˈjɒnd/ = PREPOSITION: buiten, voorbij, boven, over, behalve;
ADVERB: verder, meer dan, aan gene zijde van, verderop, aan de andere zijde van;
USER: voorbij, verder, buiten, boven, dan
GT
GD
C
H
L
M
O
billion
/ˈbɪl.jən/ = USER: billion-, billion, milliard, biljoen;
USER: miljard, miljard euro
GT
GD
C
H
L
M
O
bold
/bəʊld/ = ADJECTIVE: gedurfd, stoutmoedig, brutaal, stout, vermetel, vrijpostig, fors;
USER: stoutmoedig, gedurfd, brutaal, vet, gewaagde
GT
GD
C
H
L
M
O
built
/ˌbɪltˈɪn/ = ADJECTIVE: gebouwd;
USER: gebouwd, ingebouwde, opgebouwd, gebouwde, ingebouwd
GT
GD
C
H
L
M
O
business
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven
GT
GD
C
H
L
M
O
by
/baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij;
USER: door, van, bij, op, met
GT
GD
C
H
L
M
O
can
/kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik;
VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken;
USER: kan, kunnen, kunt, blikje
GT
GD
C
H
L
M
O
champion
/ˈtʃæm.pi.ən/ = NOUN: kampioen, voorvechter, kampvechter, titelhouder;
VERB: voorstaan, opkomen voor, verdedigen, strijden voor;
ADJECTIVE: prima, eersteklas;
USER: kampioen, kampioen van, champion, kampioen te, voorvechter
GT
GD
C
H
L
M
O
click
/klɪk/ = VERB: klikken, tikken, klakken, knappen, klappen, kletteren, klotsen, gappen, aanslaan, pakken;
NOUN: klink, geklik, getik, pal, aanslag;
USER: klikken, klik, op, klikt, klik op
GT
GD
C
H
L
M
O
compassion
/kəmˈpæʃ.ən/ = NOUN: mededogen, medelijden, erbarmen, deernis, mededogendheid;
USER: mededogen, medelijden, medeleven, compassie, barmhartigheid
GT
GD
C
H
L
M
O
complex
/ˈkɒm.pleks/ = NOUN: complex, geheel, samenstel;
ADJECTIVE: ingewikkeld, samengesteld;
USER: complex, complexe, ingewikkelde, complexer, ingewikkeld
GT
GD
C
H
L
M
O
conferences
/ˈkɒn.fər.əns/ = NOUN: conferentie, bespreking, beraadslaging;
USER: conferenties, congressen, conferences, vergaderingen, conferentie
GT
GD
C
H
L
M
O
contact
/ˈkɒn.tækt/ = NOUN: contact, aanraking, voeling;
VERB: contact hebben, contact hebben met;
USER: contact, contact op, contact met, contact te, contact opnemen
GT
GD
C
H
L
M
O
cover
/ˈkʌv.ər/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken;
NOUN: dekking, deksel, omslag, bedekking, bescherming;
USER: dekken, bedekken, dekking, beslaan, te dekken
GT
GD
C
H
L
M
O
coverage
/ˈkʌv.ər.ɪdʒ/ = NOUN: omvang;
USER: dekking, de dekking, bereik, dekking van, aandacht
GT
GD
C
H
L
M
O
covering
/ˈkʌv.ər.ɪŋ/ = NOUN: bedekking, dekking, dek, dekmantel;
USER: bedekking, dekking, die, betrekking, betrekking tot
GT
GD
C
H
L
M
O
create
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken
GT
GD
C
H
L
M
O
creating
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëren, het creëren, het creëren van, maken, creëren van
GT
GD
C
H
L
M
O
creativity
/kriˈeɪ.tɪv/ = USER: creativiteit, de creativiteit, creatieve, creativiteit te, creative
GT
GD
C
H
L
M
O
creator
/kriˈeɪ.tər/ = NOUN: schepper;
USER: schepper, maker, creator, Auteur, maker van
GT
GD
C
H
L
M
O
cultural
/ˈkʌl.tʃər.əl/ = ADJECTIVE: cultuur-;
USER: cultuur-, culturele, cultureel, cultuur, de culturele
GT
GD
C
H
L
M
O
culture
/ˈkʌl.tʃər/ = NOUN: cultuur, beschaving, teelt, bouw, bebouwing, verbouw, beschaafdheid;
VERB: kweken, ontwikkelen, telen, verbouwen, beschaven;
USER: cultuur, de cultuur, culturele, kweek, cultuur van
GT
GD
C
H
L
M
O
darling
/ˈdɑː.lɪŋ/ = NOUN: schat, lieveling, lieverd, liefje;
ADJECTIVE: lief, geliefd, geliefkoosd, bemind;
USER: lieveling, lieverd, schat, lieve, de schat
GT
GD
C
H
L
M
O
date
/deɪt/ = NOUN: datum, dagtekening, afspraakje, jaartal, dadel, jaarcijfer;
VERB: dateren, dagtekenen;
USER: datum, datum van, date, dag, datum waarop
GT
GD
C
H
L
M
O
day
/deɪ/ = NOUN: dag, daglicht;
USER: dag, dagen, daagse, dag van
GT
GD
C
H
L
M
O
decision
/dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid;
USER: beslissing, besluit, beschikking, besluit van, besluitvorming
GT
GD
C
H
L
M
O
development
/dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing;
USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van
GT
GD
C
H
L
M
O
develops
/dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren;
USER: ontwikkelt, zich ontwikkelt, ontwikkelt zich, ontwikkeling, ontstaat
GT
GD
C
H
L
M
O
distinctively
/dɪˈstɪŋk.tɪv/ = USER: onderscheidend, opvallend, karakteristieke, kenmerkende, kenmerkend,
GT
GD
C
H
L
M
O
education
/ˌed.jʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: onderwijs, opvoeding, vorming, ontwikkeling;
USER: onderwijs, het onderwijs, opleiding, educatie
GT
GD
C
H
L
M
O
empathy
/ˈem.pə.θi/ = NOUN: deelneming;
USER: empathie, inlevingsvermogen, empathy, medeleven, mededogen
GT
GD
C
H
L
M
O
engage
/ɪnˈɡeɪdʒ/ = VERB: engageren, verbinden, in dienst nemen, aanwerven, aanvallen, huren, beslag leggen, de strijd aanbinden, in beslag nemen;
USER: engageren, nemen, bezighouden, deel te nemen, betrekken
GT
GD
C
H
L
M
O
entertainment
/ˌentərˈtānmənt/ = NOUN: vermaak, amusement, onthaal, vermakelijkheid, pretje, feestmaal, feestje, aardigheid, partij;
USER: vermaak, amusement, entertainment, animatie
GT
GD
C
H
L
M
O
equality
/ɪˈkwɒl.ɪ.ti/ = NOUN: gelijkheid, gelijkstelling, pariteit, gelijkvormigheid;
USER: gelijkheid, gelijke, de gelijkheid, gelijke behandeling, gelijkwaardigheid
GT
GD
C
H
L
M
O
even
/ˈiː.vən/ = ADVERB: zelfs;
ADJECTIVE: gelijkmatig, gelijk, effen, vlak, quitte;
NOUN: avond;
VERB: effenen, gelijkmaken, gelijkstellen;
USER: zelfs, ook, nog, eens
GT
GD
C
H
L
M
O
evolve
/ɪˈvɒlv/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen;
USER: ontwikkelen, evolueren, evolueer, zich ontwikkelen, evolueert
GT
GD
C
H
L
M
O
evolving
/ɪˈvɒlv/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen;
USER: evoluerende, ontwikkelende, evolueert, evolueren, veranderende
GT
GD
C
H
L
M
O
exciting
/ɪkˈsaɪ.tɪŋ/ = ADJECTIVE: opwindend;
USER: opwindend, spannende, spannend, opwindende, boeiende
GT
GD
C
H
L
M
O
expressiveness
/ɪkˈspres.ɪv/ = USER: expressiviteit, zeggingskracht, uitdrukkingskracht, expressiveness, expressief,
GT
GD
C
H
L
M
O
extends
/ɪkˈstend/ = VERB: uitbreiden, verlengen, uitstrekken, zich uitstrekken, uitbouwen, uitsteken, rekken, doortrekken, uitrekken, toesteken, spannen;
USER: verlengt, uitstrekt, breidt, strekt, strekt zich
GT
GD
C
H
L
M
O
extension
/ɪkˈstenʃən/ = NOUN: uitbreiding, verlenging, uitbouw, uitstrekking, omvang, uitgestrektheid, aanzetstuk, achtervoegsel, uittrekking, suffix, uitbreidheid;
USER: uitbreiding, verlenging, extensie, toestel, verlengstuk
GT
GD
C
H
L
M
O
face
/feɪs/ = NOUN: gezicht, gelaat, aangezicht, voorkant, aanzien, kop, beeldzijde, uiterlijk, voorkomen;
VERB: staan, het hoofd bieden, het gelaat toekeren, onder de ogen zien, gekeerd zijn naar, in het aangezicht zien;
USER: gezicht, het gezicht, aangezicht, gezicht van, gelaat
GT
GD
C
H
L
M
O
fascinating
/ˈfasəˌnāt/ = ADJECTIVE: fascinerend, boeiend, betoverend, bekoorlijk;
USER: fascinerend, boeiend, fascinerende, boeiende, interessante
GT
GD
C
H
L
M
O
fashion
/ˈfæʃ.ən/ = NOUN: mode, manier, wijze, vorm, trant, modus, fatsoen, snit, wijs, aard, maaksel;
VERB: vormen, fatsoeneren, pasklaar maken;
USER: mode, manier, fashion, wijze
GT
GD
C
H
L
M
O
first
/ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem;
ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever;
USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie
GT
GD
C
H
L
M
O
follow
/ˈfɒl.əʊ/ = VERB: volgen, opvolgen, volgen op, vervolgen, achtervolgen, handelen volgens, nalopen, nazetten, uitoefenen;
NOUN: doorstoot;
USER: volgen, volg, follow, volgt, te volgen
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
founder
/ˈfaʊn.dər/ = NOUN: oprichter, stichter, grondlegger, metaalgieter;
VERB: mislukken, zinken, vergaan, zakken, kreupel maken, verzakken, verongelukken, in elkaar zakken, doen vergaan;
USER: oprichter, stichter, grondlegger, oprichter van, oprichtster
GT
GD
C
H
L
M
O
front
/frʌnt/ = NOUN: voorzijde, voorkant, front, voorgevel, voorste gedeelte, frontje, tongklank;
ADJECTIVE: voorste;
VERB: uitzien, staan tegenover, het hoofd bieden;
USER: front, voorzijde, voorkant, voorste, voor
GT
GD
C
H
L
M
O
gender
/ˈdʒen.dər/ = NOUN: geslacht;
VERB: voortbrengen, telen;
USER: geslacht, mannen, Gender, mannen en, vrouwen
GT
GD
C
H
L
M
O
general
/ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon;
NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg;
USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General
GT
GD
C
H
L
M
O
genius
/ˈdʒiː.ni.əs/ = NOUN: genie, genius, talent, geest, begaafdheid, aanleg, beschermgeest;
USER: genie, genius, geniale, geniaal, genialiteit
GT
GD
C
H
L
M
O
global
/ˈɡləʊ.bəl/ = ADJECTIVE: wereld-;
USER: globale, wereldwijde, global, mondiale, globaal
GT
GD
C
H
L
M
O
goal
/ɡəʊl/ = NOUN: doel, doelpunt, doelstelling, goal, bestemming, doelwit, wit, eindpaal, honk;
USER: doel, goal, doelstelling, doelpunt, doel te
GT
GD
C
H
L
M
O
gracing
/grās/ = VERB: versieren, opluisteren, tooien, begunstigen;
USER: vereren, vereert, sieren, gracing, het vereren"
GT
GD
C
H
L
M
O
great
/ɡreɪt/ = ADJECTIVE: groot, belangrijk, tof, excellent, aanzienlijk, lang, kostelijk, tiptop, voornaam;
USER: groot, grote, geweldige, geweldig, leuk
GT
GD
C
H
L
M
O
has
/hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over
GT
GD
C
H
L
M
O
have
/hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb
GT
GD
C
H
L
M
O
healthcare
/ˈhelθ.keər/ = USER: gezondheidszorg, de gezondheidszorg, zorg, voor gezondheidszorg
GT
GD
C
H
L
M
O
her
/hɜːr/ = PRONOUN: haar, ze, zijn;
USER: haar, ze, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
high
/haɪ/ = ADJECTIVE: hoog, groot, sterk, verheven, hard, krachtig, duur, luid, fel;
ADVERB: hoog, krachtig, hevig;
USER: hoog, hoge, high, een hoge, grote
GT
GD
C
H
L
M
O
highly
/ˈhaɪ.li/ = ADJECTIVE: zeer;
ADVERB: hoogst, buitengewoon;
USER: zeer, hoogst, sterk, hoog, uiterst
GT
GD
C
H
L
M
O
how
/haʊ/ = ADVERB: hoe;
NOUN: manier, wijze, wijs;
CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat;
USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier
GT
GD
C
H
L
M
O
human
/ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig;
USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten
GT
GD
C
H
L
M
O
humans
/ˈhjuː.mən/ = USER: mensen, mens, de mens
GT
GD
C
H
L
M
O
icon
/ˈaɪ.kɒn/ = NOUN: pictogram, icon, icoon, beeld, heiligenbeeld;
USER: icon, pictogram, icoon, pictogram van, symbool
GT
GD
C
H
L
M
O
igniting
/sb set sth/ = VERB: ontbranden, doen ontbranden, in brand raken, in brand steken;
USER: ontbrandt, ontsteken, Ontploffingsgevaar, ontbrandend, igniting,
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
incredible
/ɪnˈkred.ɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: ongelooflijk, ongelofelijk, onaannemelijk;
USER: ongelooflijk, ongelofelijk, ongelooflijke, ongelofelijke, geweldige
GT
GD
C
H
L
M
O
industries
/ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid;
USER: industrieën, bedrijfstakken, industrie, sectoren, branches
GT
GD
C
H
L
M
O
innovation
/ˌɪn.əˈveɪ.ʃən/ = NOUN: innovatie, nieuwigheid, verandering;
USER: innovatie, vernieuwing, innovaties, innovatie te
GT
GD
C
H
L
M
O
instagram
/ˈɪn.stə.ɡræm/ = USER: instagram, van Instagram,
GT
GD
C
H
L
M
O
insurance
/ɪnˈʃɔː.rəns/ = NOUN: verzekering, assurantie;
USER: verzekering, verzekeringen, verzekerings, verzekeringsmaatschappijen
GT
GD
C
H
L
M
O
integrated
/ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen;
USER: geïntegreerd, geïntegreerde, opgenomen, integreren, integratie
GT
GD
C
H
L
M
O
intelligence
/inˈtelijəns/ = NOUN: verstand, intellect, vernuft, nieuws, bevattingsvermogen, verkenning, mededelingen, navorsing, berichten;
ADJECTIVE: intelligentie-;
USER: verstand, intelligentie, inlichtingen, intelligence, inlichtingendiensten
GT
GD
C
H
L
M
O
interest
/ˈɪn.trəst/ = VERB: interesseren, raken, belang inboezemen;
NOUN: belang, rente, belangstelling, interesse, interest, voordeel, passie, deel, investering;
USER: rente, belang, belangstelling, interest, interesse
GT
GD
C
H
L
M
O
into
/ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per;
USER: in, tot, naar, in de, op
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
journey
/ˈdʒɜː.ni/ = NOUN: reis, tocht, trip, toer;
VERB: reizen, trekken;
USER: reis, tocht, je reis, rit, weg
GT
GD
C
H
L
M
O
key
/kiː/ = NOUN: toets, sleutel, spie, toonaard, klavier, sluitsteen, pin, toon, wig, stemming;
VERB: bevestigen, spannen;
USER: sleutel, toets, belangrijke, belangrijkste
GT
GD
C
H
L
M
O
latest
/ˈleɪ.tɪst/ = ADJECTIVE: laatst;
NOUN: laatste nieuws, laatste mode;
USER: laatst, nieuwste, laatste, recentste, meest recente
GT
GD
C
H
L
M
O
level
/ˈlev.əl/ = NOUN: niveau, waterpas, vlak, hoogte, peil, stand;
ADJECTIVE: waterpas, vlak, horizontaal, effen;
VERB: nivelleren, vlakken;
USER: niveau, level, niveau van, het niveau
GT
GD
C
H
L
M
O
life
/laɪf/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling;
USER: leven, levensduur, het leven, life, leven te
GT
GD
C
H
L
M
O
like
/laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk;
PREPOSITION: zoals, als, zo;
CONJUNCTION: zoals, als, alsof;
VERB: willen;
NOUN: gelijke;
USER: zoals, als, alsof, net als
GT
GD
C
H
L
M
O
likeness
/ˈlaɪk.nəs/ = NOUN: gelijkenis, gedaante, portret, vorm, uiterlijk, dubbelganger, getrouwe kopie;
USER: gelijkenis, Likeness, Likeness Alles, beeltenis, gelijkheid
GT
GD
C
H
L
M
O
lives
/laɪvz/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling;
USER: leven, levens, woont, leeft, leven te
GT
GD
C
H
L
M
O
look
/lʊk/ = VERB: kijken, zien, lijken, uitzien, zorgen, er uitzien, onderzoeken;
NOUN: blik, uiterlijk, uitzicht, gezicht, het kijken;
USER: kijken, kijk, kijkt, zien, bezoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
machine
/məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets;
VERB: machinaal vervaardigen;
USER: machine, apparaat, computer, automatische, toestel
GT
GD
C
H
L
M
O
machines
/məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets;
VERB: machinaal vervaardigen;
USER: machines, machine, apparaten, machines te
GT
GD
C
H
L
M
O
magazines
/ˌmæɡ.əˈziːn/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet;
USER: tijdschriften, magazines, bladen, Magazijnen
GT
GD
C
H
L
M
O
major
/ˈmeɪ.dʒər/ = ADJECTIVE: groot, grootste, majeur, zeer groot, groter, meerderjarig, hoger, ouder, hoofd-;
NOUN: majoor, hoofdvak, meerderjarige, hoofdpremisse, senior;
VERB: als hoofdvak kiezen;
USER: groot, grootste, grote, belangrijke, belangrijkste
GT
GD
C
H
L
M
O
makers
/ˈmeɪ.kər/ = NOUN: maker, fabrikant, schepper, vervaardiger;
USER: makers, beleidsmakers, waterkoker, fabrikanten, makers van
GT
GD
C
H
L
M
O
makes
/meɪk/ = NOUN: merk, fabrikaat;
VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren;
USER: maakt, passt, met, passt de, passt de bal
GT
GD
C
H
L
M
O
man
/mæn/ = NOUN: man, mens, persoon, knecht, werkman, bediende, mindere;
VERB: bemannen, bezetten;
ADJECTIVE: van het mannelijk geslacht;
USER: man, mens, de mens, mensen
GT
GD
C
H
L
M
O
manufacturing
/ˌmanyəˈfakCHər/ = ADJECTIVE: vervaardigend, fabricerend;
USER: fabricage, productie, vervaardiging, productieproces, verwerkende
GT
GD
C
H
L
M
O
many
/ˈmen.i/ = ADVERB: veel, vele;
ADJECTIVE: velen;
PRONOUN: menige;
USER: veel, vele, velen, groot aantal, een groot aantal
GT
GD
C
H
L
M
O
media
/ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv;
USER: media, uit de media, medium, de media
GT
GD
C
H
L
M
O
medical
/ˈmed.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: medisch, geneeskundig, medicinaal, helend;
NOUN: medisch onderzoek, medisch student;
USER: medisch, medische, de medische, arts
GT
GD
C
H
L
M
O
member
/ˈmem.bər/ = NOUN: lid, onderdeel, lidmaat, afgevaardigde, aanhanger, afdeling;
USER: lid, lid van
GT
GD
C
H
L
M
O
met
/met/ = VERB: voldoen aan, samenkomen, ontmoeten, elkaar ontmoeten, bijeenkomen, tegenkomen, tegemoet komen, kennis maken, aantreffen, tegemoet gaan, afhalen, aanpakken, het hoofd bieden, samentreffen;
USER: voldaan, ontmoet, ontmoette, ontmoeting, ontmoetten
GT
GD
C
H
L
M
O
modern
/ˈmɒd.ən/ = ADJECTIVE: modern, hedendaags, nieuw, nieuwerwets, bijdetijds;
NOUN: Jugendstil;
USER: modern, moderne, de moderne, een moderne
GT
GD
C
H
L
M
O
most
/məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst;
ADVERB: meest, zeer, hoogst;
USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest
GT
GD
C
H
L
M
O
must
/mʌst/ = NOUN: moet, most, mufheid, schimmel, razernij, noodzak;
VERB: moeten, dienen, moest, behoren, moesten, horen;
ADJECTIVE: razend;
USER: moet, moeten, dienen, must, dient
GT
GD
C
H
L
M
O
named
/neɪm/ = USER: genoemd, vernoemd, genaamd, noemde, naam
GT
GD
C
H
L
M
O
nation
/ˈneɪ.ʃən/ = NOUN: natie, volk, partij;
USER: natie, volk, land, nationale, nation
GT
GD
C
H
L
M
O
nations
/ˈneɪ.ʃən/ = NOUN: landen, volken;
USER: volken, landen, Naties, Nations, volkeren
GT
GD
C
H
L
M
O
observe
/əbˈzɜːv/ = VERB: waarnemen, in acht nemen, opmerken, vieren, opvolgen, gadeslaan, nakomen, aanmerken, handelen volgens, opmerkingen maken;
USER: waarnemen, observeren, acht, in acht, te observeren
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
official
/əˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: officieel, ambtelijk;
NOUN: ambtenaar, beambte;
USER: officieel, ambtenaar, officiële, de officiële, officiele
GT
GD
C
H
L
M
O
on
/ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop;
PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on;
USER: op, over, aan, op de, on
GT
GD
C
H
L
M
O
one
/wʌn/ = NOUN: een;
PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere;
ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one;
USER: een, men, ene, iemand
GT
GD
C
H
L
M
O
onstage
/ˌɒnˈsteɪdʒ/ = USER: onstage, podium, het podium, op het podium, toneel
GT
GD
C
H
L
M
O
outlets
/ˈaʊt.let/ = NOUN: stopcontact, uitgang, verkooppunt, uitloop, uitweg, afzetgebied, afvoerbuis, afvoerkanaal, afnemer, mond van rivier, veiligheidsklep;
USER: verkooppunten, outlets, stopcontacten, uitlaten, afzetmogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
over
/ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit;
PREPOSITION: over, boven, bij;
ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar;
NOUN: overschot;
USER: over, boven, meer dan, via, dan
GT
GD
C
H
L
M
O
own
/əʊn/ = ADJECTIVE: eigen, bloedeigen;
VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven;
NOUN: eigendom, eigen familie;
USER: eigen, zelf
GT
GD
C
H
L
M
O
page
/peɪdʒ/ = NOUN: pagina, page, bladzijde, edelknaap, boer, livreiknecht, piccolo, rokophouder, bruidsjonkertje;
VERB: pagineren, page zijn;
USER: pagina, page, pagina is, deze pagina, deze pagina is
GT
GD
C
H
L
M
O
panel
/ˈpæn.əl/ = NOUN: paneel, dashboard, vak, luik, instrumentenbord, tussenzetsel, tussenschot, beschot;
VERB: lambrizeren, in vakken verdelen;
USER: paneel, panel, deelvenster, bedieningspaneel, scherm
GT
GD
C
H
L
M
O
part
/pɑːt/ = NOUN: deel, onderdeel, gedeelte, rol, part, stuk, aandeel, partij;
VERB: scheiden, verdelen, uiteengaan, uit elkaar gaan;
USER: deel, onderdeel, gedeelte, part, deel uit
GT
GD
C
H
L
M
O
people
/ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente;
VERB: bevolken, bevolkt worden;
USER: mensen, personen, volk, mensen die, men
GT
GD
C
H
L
M
O
personifies
/pəˈsɒn.ɪ.faɪ/ = VERB: verpersoonlijken;
USER: verpersoonlijkt, personifieert, belichaamt, personificatie, verpersoonlijking
GT
GD
C
H
L
M
O
picture
/ˈpɪk.tʃər/ = NOUN: beeld, afbeelding, schilderstuk, schilderij, plaat, portret, prent, voorstelling, tafereel, schildering, beeltenis, toonbeeld, tableau, schilderkunst;
VERB: schilderen, afbeelden;
USER: afbeelding, beeld, foto, foto van, picture
GT
GD
C
H
L
M
O
platform
/ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij;
VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium;
USER: platform, platform te, platform voor, perron
GT
GD
C
H
L
M
O
please
/pliːz/ = VERB: behagen, bevallen, believen, gelieven, aanstaan, voldoen;
USER: alstublieft, alsjeblieft, behagen, kunt, kunt u
GT
GD
C
H
L
M
O
potential
/pəˈten.ʃəl/ = NOUN: potentieel, mogelijkheid;
ADJECTIVE: potentieel, mogelijk, eventueel, latent, mogelijkheid uitdrukkend;
USER: potentieel, potentiële, mogelijke, mogelijkheden, mogelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
presenter
/prɪˈzen.tər/ = NOUN: presentator;
USER: presentator, presenter, presentatrice, de presentator
GT
GD
C
H
L
M
O
press
/pres/ = VERB: drukken, dringen, pressen, opdringen, uitpersen, oppersen, knellen, uitdrukken, uitknijpen, prangen, presseren, zich verdringen;
NOUN: pers, drukpers, drukkerij, gedrang;
USER: drukken, pers, druk, op, druk op
GT
GD
C
H
L
M
O
prevalent
/ˈprev.əl.ənt/ = ADJECTIVE: heersend;
USER: heersend, voorkomende, overwegend, voorkomt, heersende
GT
GD
C
H
L
M
O
problems
/ˈprɒb.ləm/ = NOUN: probleem, vraagstuk, opgave, vraagpunt;
USER: problemen, problemen op, problemen met, probleem, problemen die
GT
GD
C
H
L
M
O
program
/ˈprəʊ.ɡræm/ = NOUN: programma, program, programmaboekje, agenda;
VERB: programmeren;
USER: programma, het programma, programma van, programma voor
GT
GD
C
H
L
M
O
promote
/prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken;
USER: bevorderen, promoten, te promoten, bevordering, te bevorderen
GT
GD
C
H
L
M
O
property
/ˈprɒp.ə.ti/ = NOUN: eigendom, eigenschap, bezit, eigendomsrecht, landgoed, boerderij, bezitting, hoedanigheid, have, eigenaardigheid;
USER: eigendom, eigenschap, eigendomsrecht, bezit, onroerend goed
GT
GD
C
H
L
M
O
prowess
/ˈpraʊ.es/ = NOUN: dapperheid;
USER: dapperheid, bekwaamheid, prowess, moed, bekwaamheid te
GT
GD
C
H
L
M
O
reach
/riːtʃ/ = VERB: bereiken, reiken, behalen, nemen, pakken, uitstrekken, zich uitstrekken, uitsteken, inhalen;
NOUN: bereik, omvang, rak;
USER: bereiken, te bereiken, bereikt, komen, te komen
GT
GD
C
H
L
M
O
readers
/ˈriː.dər/ = NOUN: lezer, voorlezer, lector, opnemer, corrector, adviseur;
USER: lezers, readers, lezer, de lezers
GT
GD
C
H
L
M
O
realistic
/ˌrɪəˈlɪs.tɪk/ = ADJECTIVE: realistisch;
USER: realistisch, realistische, realistischer, reële, reëel
GT
GD
C
H
L
M
O
regardless
/rɪˈɡɑːd.ləs/ = ADJECTIVE: achteloos, onachtzaam, onoplettend, toevertrouwverachtelijk;
USER: ongeacht, ongeacht de, onafhankelijk, los
GT
GD
C
H
L
M
O
remarkable
/rɪˈmɑː.kə.bl̩/ = ADJECTIVE: opmerkelijk, merkwaardig, opmerkenswaardig, merkelijk;
USER: opmerkelijk, merkwaardig, opmerkelijke, bijzondere, merkwaardige
GT
GD
C
H
L
M
O
renaissance
/rəˈneɪ.səns/ = NOUN: Renaissance;
USER: Renaissance, de Renaissance, reis renaissance, wedergeboorte
GT
GD
C
H
L
M
O
reputation
/ˌrep.jʊˈteɪ.ʃən/ = NOUN: reputatie, naam, goede naam, roem;
USER: reputatie, reputatie van, naam, bekendheid, bekend
GT
GD
C
H
L
M
O
responsible
/rɪˈspɒn.sɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: verantwoordelijk, aansprakelijk, solied;
USER: verantwoordelijk, verantwoordelijke, verantwoordelijk is, verantwoordelijk zijn, die verantwoordelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
rights
/raɪt/ = NOUN: rechtsen;
USER: rechten, de rechten, rechten van, recht, de rechten van
GT
GD
C
H
L
M
O
robot
/ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein;
ADJECTIVE: automatisch;
USER: robot, de robot
GT
GD
C
H
L
M
O
robotics
/rəʊˈbɒt.ɪks/ = USER: robotica, robotics, robots, de robotica, robotica van
GT
GD
C
H
L
M
O
robots
/ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein;
USER: robots, robot, robots te, robotten
GT
GD
C
H
L
M
O
role
/rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol;
USER: rol, rol van, rol spelen, de rol, taak
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
safeguard
/ˈseɪf.ɡɑːd/ = VERB: beschermen, beveiligen, vrijwaren;
NOUN: waarborg, bescherming, beveiliging, voorzorgsmaatregel, vrijgeleide, baanschuiver;
USER: beschermen, vrijwaren, bescherming, te beschermen, te waarborgen
GT
GD
C
H
L
M
O
service
/ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst;
ADJECTIVE: dienst-;
USER: service, dienst, dienstverlening, diensten
GT
GD
C
H
L
M
O
she
/ʃiː/ = PRONOUN: ze, zij;
USER: zij, ze, dat ze, haar
GT
GD
C
H
L
M
O
showed
/ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren, aanwijzen, tentoonstellen, brengen, zich tonen, uitstallen, leiden;
USER: toonde, toonden, liet, bleek, vertoonde
GT
GD
C
H
L
M
O
social
/ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig;
USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale
GT
GD
C
H
L
M
O
solve
/sɒlv/ = VERB: oplossen, ontraadselen, inlossen, afbetalen;
USER: oplossen, lossen, te lossen, op te lossen, oplossen van
GT
GD
C
H
L
M
O
sought
/sɔːt/ = ADJECTIVE: solvent, solvabel, oplossend, ontbindend, in staat om te betalen;
NOUN: oplossingsmiddel;
USER: gezocht, zocht, zochten, getracht, gestreefd
GT
GD
C
H
L
M
O
speaker
/ˈspiː.kər/ = NOUN: spreker, voorzitter;
USER: spreker, luidspreker, speaker, luidsprekers, luidsprekersysteem
GT
GD
C
H
L
M
O
story
/ˈstɔː.ri/ = NOUN: verhaal, geschiedenis, verdieping, etage;
USER: verhaal, story, geschiedenis, verhaal van, verhaal te
GT
GD
C
H
L
M
O
surpass
/səˈpɑːs/ = VERB: overtreffen, te boven gaan, overtroeven, uitmunten boven;
USER: overtreffen, te overtreffen, overstijgen, overtreft, overschrijden
GT
GD
C
H
L
M
O
sustainable
/səˈstānəbəl/ = USER: duurzame, duurzaam, een duurzame, van duurzame, voor duurzame
GT
GD
C
H
L
M
O
technology
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologie, techniek, technologische, technologieën
GT
GD
C
H
L
M
O
ten
/ten/ = USER: ten-, ten, tien, tiental, boot met tien riemen;
USER: tien, ten, tiental
GT
GD
C
H
L
M
O
that
/ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat;
PRONOUN: dat, die, wat, welke;
ADVERB: zo;
USER: dat, die, dat de, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
themselves
/ðəmˈselvz/ = PRONOUN: zich, zichzelf;
USER: zichzelf, zich, zelf, zichzelf te, zich te
GT
GD
C
H
L
M
O
these
/ðiːz/ = PRONOUN: deze, die;
USER: deze, die, dit, van deze, volgende
GT
GD
C
H
L
M
O
this
/ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze;
USER: deze, dit, dit een, van dit, de
GT
GD
C
H
L
M
O
three
/θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën;
USER: drie, de drie, drietal
GT
GD
C
H
L
M
O
time
/taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
too
/tuː/ = ADVERB: te, ook, eveneens, evenzeer, nog wel, insgelijks;
CONJUNCTION: ook nog;
USER: ook, te, al te
GT
GD
C
H
L
M
O
top
/tɒp/ = NOUN: top, topje, bovenstuk, hoofd, kruin, spits, toppunt;
ADJECTIVE: hoogst, prima, bovenst;
VERB: toppen, bedekken;
USER: top, boven, bovenkant, bovenste, hoogste
GT
GD
C
H
L
M
O
traits
/treɪt/ = NOUN: trek, karaktertrek, gelaatstrek, haal, toets;
USER: traits, eigenschappen, karaktertrekken, trekken, kenmerken
GT
GD
C
H
L
M
O
twitter
/ˈtwɪt.ər/ = VERB: tjilpen, sjilpen, kwetteren, piepen, trillen, giechelen;
NOUN: gekwetter, getjilp, trilling, zenuwachtigheid;
USER: tjilpen, twitter, twitter Ik
GT
GD
C
H
L
M
O
united
/jʊˈnaɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verenigd, eendrachtig, eengezind;
USER: verenigd, verenigde, United, het verenigd, van verenigde
GT
GD
C
H
L
M
O
video
/ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video;
ADJECTIVE: video-
GT
GD
C
H
L
M
O
was
/wɒz/ = USER: was, werd, is, was het
GT
GD
C
H
L
M
O
watch
/wɒtʃ/ = NOUN: horloge, wacht, toezicht, nachtwake, waakzaamheid, polshorloge, wachter, zakuurwerk, waarneming;
VERB: kijken naar, waken, uitkijken, volgen, letten op, bewaken, gadeslaan, bespieden, hoeden, waakzaam zijn, beloeren, nagaan, wakker blijven, op zijn hoede zijn, naogen, op wacht staan, in het oog houden;
USER: horloge, kijken naar, waken, letten op, kijken
GT
GD
C
H
L
M
O
website
/ˈweb.saɪt/ = NOUN: website;
USER: website, website van, website van het, site, de website
GT
GD
C
H
L
M
O
who
/huː/ = CONJUNCTION: die, wie;
PRONOUN: die, wie;
USER: die, wie, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
will
/wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil;
USER: zullen, wil, zal, u
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
working
/ˈwɜː.kɪŋ/ = NOUN: werking, bewerking, bedrijf, exploitatie, groeve, mijn;
ADJECTIVE: werk-, werkzaam, werkend, bruikbaar, praktisch, bedrijfs-;
USER: werkend, werkzaam, werking, werken
GT
GD
C
H
L
M
O
world
/wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte;
ADJECTIVE: wereld-, werelds;
USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds
GT
GD
C
H
L
M
O
worldwide
/ˌwɜːldˈwaɪd/ = ADJECTIVE: wereldwijd, over de hele wereld verspreid;
USER: wereldwijd, wereldwijde, hele wereld, wereld, de hele wereld
207 words