Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
across /əˈkrɒs/ = ADVERB: over, aan de overkant, aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, overdwars, overheen, gekruist, middendoor; PREPOSITION: aan de overkant van, dwars, dwars door, dwars over, aan gene zijde van; USER: over, dwars, tegenover, heel, overkant

GT GD C H L M O
act /ækt/ = VERB: handelen, werken, doen, acteren, spelen, zich gedragen, ageren, handelend optreden, te werk gaan; NOUN: handeling, wet, daad; USER: handelen, treden, fungeren, te handelen, werken

GT GD C H L M O
addition /əˈdɪʃ.ən/ = NOUN: toevoeging, optelling, toeslag, bijvoeging, bijvoegsel, aanvoegsel; USER: toevoeging, Daarnaast, Bovendien, Naast, aanvulling

GT GD C H L M O
advanced /ədˈvɑːnst/ = ADJECTIVE: gevorderd, vergevorderd, vooruitstrevend, vooruitgeschoven, vervroegd; USER: vergevorderd, gevorderd, advanced, geavanceerde, geavanceerd

GT GD C H L M O
after /ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit; CONJUNCTION: nadat; ADVERB: daarna, achter, achteraan; ADJECTIVE: later, volgend; USER: na, nadat, na het, na de, achter

GT GD C H L M O
age /eɪdʒ/ = NOUN: leeftijd, tijdperk, ouderdom, levensduur, eeuwigheid; VERB: verouderen, oud worden, oud maken; USER: leeftijd, jaar, tijdperk, jarige leeftijd, oud

GT GD C H L M O
amazingly /əˈmeɪ.zɪŋ/ = ADVERB: verbazend; USER: verbazend, ongelooflijk, verbazingwekkend, verbluffend, ongelofelijk

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
appeared /əˈpɪər/ = NOUN: uiterlijk, verschijning, voorkomen, optreden, schijn, verschijnsel, air; USER: verschenen, verscheen, bleek, leek, lijkt

GT GD C H L M O
appearing /əˈpɪər/ = VERB: verschijnen, lijken, blijken, schijnen, optreden, te voorschijn komen, toeschijnen, ten tonele verschijnen; USER: verschijnen, verschijnt, weergegeven, te zien, zien zijn

GT GD C H L M O
applications /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassingen, applicaties, aanvragen, verzoeken

GT GD C H L M O
arena /əˈriː.nə/ = NOUN: arena, strijdperk, piste, kampplaats, krijt; USER: arena, Stadion, arena van, piste

GT GD C H L M O
around /əˈraʊnd/ = ADVERB: rond, om, rondom, om ... heen, in 't rond; PREPOSITION: rondom; USER: rond, rondom, ongeveer, in, buurt

GT GD C H L M O
artificial /ˌɑː.tɪˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: kunstmatig, gekunsteld, gemaakt, onnatuurlijk; USER: kunstmatig, kunstmatige, artificiële, kunstlicht, kunst

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
aspired /əˈspaɪər/ = VERB: streven, ambiëren, dingen naar, naken; USER: streefde, geambieerd, streefden, nagestreefd, gestreefd

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
auto /ˈɔː.təʊ/ = ADJECTIVE: auto; NOUN: wagen; USER: auto, automatische, automatisch, Autom

GT GD C H L M O
awakening /əˈweɪ.kən.ɪŋ/ = NOUN: ontwaken, ontnuchtering; USER: ontwaken, wekken, bewustwording, wakker, awakening

GT GD C H L M O
banking /ˈbæŋ.kɪŋ/ = NOUN: bank; USER: bank, bancaire, bankwezen, banking, bankieren

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
become /bɪˈkʌm/ = VERB: worden, goed staan, betamen, voegen, passen; USER: worden, geworden, uitgegroeid, uitgegroeid tot, te worden

GT GD C H L M O
believes /bɪˈliːv/ = VERB: geloven, menen, houden voor; USER: gelooft, meent, gelooft dat, mening, van mening

GT GD C H L M O
beyond /biˈjɒnd/ = PREPOSITION: buiten, voorbij, boven, over, behalve; ADVERB: verder, meer dan, aan gene zijde van, verderop, aan de andere zijde van; USER: voorbij, verder, buiten, boven, dan

GT GD C H L M O
billion /ˈbɪl.jən/ = USER: billion-, billion, milliard, biljoen; USER: miljard, miljard euro

GT GD C H L M O
bold /bəʊld/ = ADJECTIVE: gedurfd, stoutmoedig, brutaal, stout, vermetel, vrijpostig, fors; USER: stoutmoedig, gedurfd, brutaal, vet, gewaagde

GT GD C H L M O
built /ˌbɪltˈɪn/ = ADJECTIVE: gebouwd; USER: gebouwd, ingebouwde, opgebouwd, gebouwde, ingebouwd

GT GD C H L M O
business /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
champion /ˈtʃæm.pi.ən/ = NOUN: kampioen, voorvechter, kampvechter, titelhouder; VERB: voorstaan, opkomen voor, verdedigen, strijden voor; ADJECTIVE: prima, eersteklas; USER: kampioen, kampioen van, champion, kampioen te, voorvechter

GT GD C H L M O
click /klɪk/ = VERB: klikken, tikken, klakken, knappen, klappen, kletteren, klotsen, gappen, aanslaan, pakken; NOUN: klink, geklik, getik, pal, aanslag; USER: klikken, klik, op, klikt, klik op

GT GD C H L M O
compassion /kəmˈpæʃ.ən/ = NOUN: mededogen, medelijden, erbarmen, deernis, mededogendheid; USER: mededogen, medelijden, medeleven, compassie, barmhartigheid

GT GD C H L M O
complex /ˈkɒm.pleks/ = NOUN: complex, geheel, samenstel; ADJECTIVE: ingewikkeld, samengesteld; USER: complex, complexe, ingewikkelde, complexer, ingewikkeld

GT GD C H L M O
conferences /ˈkɒn.fər.əns/ = NOUN: conferentie, bespreking, beraadslaging; USER: conferenties, congressen, conferences, vergaderingen, conferentie

GT GD C H L M O
contact /ˈkɒn.tækt/ = NOUN: contact, aanraking, voeling; VERB: contact hebben, contact hebben met; USER: contact, contact op, contact met, contact te, contact opnemen

GT GD C H L M O
cover /ˈkʌv.ər/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken; NOUN: dekking, deksel, omslag, bedekking, bescherming; USER: dekken, bedekken, dekking, beslaan, te dekken

GT GD C H L M O
coverage /ˈkʌv.ər.ɪdʒ/ = NOUN: omvang; USER: dekking, de dekking, bereik, dekking van, aandacht

GT GD C H L M O
covering /ˈkʌv.ər.ɪŋ/ = NOUN: bedekking, dekking, dek, dekmantel; USER: bedekking, dekking, die, betrekking, betrekking tot

GT GD C H L M O
create /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken

GT GD C H L M O
creating /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, het creëren, het creëren van, maken, creëren van

GT GD C H L M O
creativity /kriˈeɪ.tɪv/ = USER: creativiteit, de creativiteit, creatieve, creativiteit te, creative

GT GD C H L M O
creator /kriˈeɪ.tər/ = NOUN: schepper; USER: schepper, maker, creator, Auteur, maker van

GT GD C H L M O
cultural /ˈkʌl.tʃər.əl/ = ADJECTIVE: cultuur-; USER: cultuur-, culturele, cultureel, cultuur, de culturele

GT GD C H L M O
culture /ˈkʌl.tʃər/ = NOUN: cultuur, beschaving, teelt, bouw, bebouwing, verbouw, beschaafdheid; VERB: kweken, ontwikkelen, telen, verbouwen, beschaven; USER: cultuur, de cultuur, culturele, kweek, cultuur van

GT GD C H L M O
darling /ˈdɑː.lɪŋ/ = NOUN: schat, lieveling, lieverd, liefje; ADJECTIVE: lief, geliefd, geliefkoosd, bemind; USER: lieveling, lieverd, schat, lieve, de schat

GT GD C H L M O
date /deɪt/ = NOUN: datum, dagtekening, afspraakje, jaartal, dadel, jaarcijfer; VERB: dateren, dagtekenen; USER: datum, datum van, date, dag, datum waarop

GT GD C H L M O
day /deɪ/ = NOUN: dag, daglicht; USER: dag, dagen, daagse, dag van

GT GD C H L M O
decision /dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid; USER: beslissing, besluit, beschikking, besluit van, besluitvorming

GT GD C H L M O
development /dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing; USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van

GT GD C H L M O
develops /dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren; USER: ontwikkelt, zich ontwikkelt, ontwikkelt zich, ontwikkeling, ontstaat

GT GD C H L M O
distinctively /dɪˈstɪŋk.tɪv/ = USER: onderscheidend, opvallend, karakteristieke, kenmerkende, kenmerkend,

GT GD C H L M O
education /ˌed.jʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: onderwijs, opvoeding, vorming, ontwikkeling; USER: onderwijs, het onderwijs, opleiding, educatie

GT GD C H L M O
empathy /ˈem.pə.θi/ = NOUN: deelneming; USER: empathie, inlevingsvermogen, empathy, medeleven, mededogen

GT GD C H L M O
engage /ɪnˈɡeɪdʒ/ = VERB: engageren, verbinden, in dienst nemen, aanwerven, aanvallen, huren, beslag leggen, de strijd aanbinden, in beslag nemen; USER: engageren, nemen, bezighouden, deel te nemen, betrekken

GT GD C H L M O
entertainment /ˌentərˈtānmənt/ = NOUN: vermaak, amusement, onthaal, vermakelijkheid, pretje, feestmaal, feestje, aardigheid, partij; USER: vermaak, amusement, entertainment, animatie

GT GD C H L M O
equality /ɪˈkwɒl.ɪ.ti/ = NOUN: gelijkheid, gelijkstelling, pariteit, gelijkvormigheid; USER: gelijkheid, gelijke, de gelijkheid, gelijke behandeling, gelijkwaardigheid

GT GD C H L M O
even /ˈiː.vən/ = ADVERB: zelfs; ADJECTIVE: gelijkmatig, gelijk, effen, vlak, quitte; NOUN: avond; VERB: effenen, gelijkmaken, gelijkstellen; USER: zelfs, ook, nog, eens

GT GD C H L M O
evolve /ɪˈvɒlv/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen; USER: ontwikkelen, evolueren, evolueer, zich ontwikkelen, evolueert

GT GD C H L M O
evolving /ɪˈvɒlv/ = VERB: ontwikkelen, ontplooien, zich ontvouwen; USER: evoluerende, ontwikkelende, evolueert, evolueren, veranderende

GT GD C H L M O
exciting /ɪkˈsaɪ.tɪŋ/ = ADJECTIVE: opwindend; USER: opwindend, spannende, spannend, opwindende, boeiende

GT GD C H L M O
expressiveness /ɪkˈspres.ɪv/ = USER: expressiviteit, zeggingskracht, uitdrukkingskracht, expressiveness, expressief,

GT GD C H L M O
extends /ɪkˈstend/ = VERB: uitbreiden, verlengen, uitstrekken, zich uitstrekken, uitbouwen, uitsteken, rekken, doortrekken, uitrekken, toesteken, spannen; USER: verlengt, uitstrekt, breidt, strekt, strekt zich

GT GD C H L M O
extension /ɪkˈstenʃən/ = NOUN: uitbreiding, verlenging, uitbouw, uitstrekking, omvang, uitgestrektheid, aanzetstuk, achtervoegsel, uittrekking, suffix, uitbreidheid; USER: uitbreiding, verlenging, extensie, toestel, verlengstuk

GT GD C H L M O
face /feɪs/ = NOUN: gezicht, gelaat, aangezicht, voorkant, aanzien, kop, beeldzijde, uiterlijk, voorkomen; VERB: staan, het hoofd bieden, het gelaat toekeren, onder de ogen zien, gekeerd zijn naar, in het aangezicht zien; USER: gezicht, het gezicht, aangezicht, gezicht van, gelaat

GT GD C H L M O
fascinating /ˈfasəˌnāt/ = ADJECTIVE: fascinerend, boeiend, betoverend, bekoorlijk; USER: fascinerend, boeiend, fascinerende, boeiende, interessante

GT GD C H L M O
fashion /ˈfæʃ.ən/ = NOUN: mode, manier, wijze, vorm, trant, modus, fatsoen, snit, wijs, aard, maaksel; VERB: vormen, fatsoeneren, pasklaar maken; USER: mode, manier, fashion, wijze

GT GD C H L M O
first /ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem; ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever; USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie

GT GD C H L M O
follow /ˈfɒl.əʊ/ = VERB: volgen, opvolgen, volgen op, vervolgen, achtervolgen, handelen volgens, nalopen, nazetten, uitoefenen; NOUN: doorstoot; USER: volgen, volg, follow, volgt, te volgen

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
founder /ˈfaʊn.dər/ = NOUN: oprichter, stichter, grondlegger, metaalgieter; VERB: mislukken, zinken, vergaan, zakken, kreupel maken, verzakken, verongelukken, in elkaar zakken, doen vergaan; USER: oprichter, stichter, grondlegger, oprichter van, oprichtster

GT GD C H L M O
front /frʌnt/ = NOUN: voorzijde, voorkant, front, voorgevel, voorste gedeelte, frontje, tongklank; ADJECTIVE: voorste; VERB: uitzien, staan tegenover, het hoofd bieden; USER: front, voorzijde, voorkant, voorste, voor

GT GD C H L M O
gender /ˈdʒen.dər/ = NOUN: geslacht; VERB: voortbrengen, telen; USER: geslacht, mannen, Gender, mannen en, vrouwen

GT GD C H L M O
general /ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon; NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg; USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General

GT GD C H L M O
genius /ˈdʒiː.ni.əs/ = NOUN: genie, genius, talent, geest, begaafdheid, aanleg, beschermgeest; USER: genie, genius, geniale, geniaal, genialiteit

GT GD C H L M O
global /ˈɡləʊ.bəl/ = ADJECTIVE: wereld-; USER: globale, wereldwijde, global, mondiale, globaal

GT GD C H L M O
goal /ɡəʊl/ = NOUN: doel, doelpunt, doelstelling, goal, bestemming, doelwit, wit, eindpaal, honk; USER: doel, goal, doelstelling, doelpunt, doel te

GT GD C H L M O
gracing /grās/ = VERB: versieren, opluisteren, tooien, begunstigen; USER: vereren, vereert, sieren, gracing, het vereren"

GT GD C H L M O
great /ɡreɪt/ = ADJECTIVE: groot, belangrijk, tof, excellent, aanzienlijk, lang, kostelijk, tiptop, voornaam; USER: groot, grote, geweldige, geweldig, leuk

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
healthcare /ˈhelθ.keər/ = USER: gezondheidszorg, de gezondheidszorg, zorg, voor gezondheidszorg

GT GD C H L M O
her /hɜːr/ = PRONOUN: haar, ze, zijn; USER: haar, ze, zijn

GT GD C H L M O
high /haɪ/ = ADJECTIVE: hoog, groot, sterk, verheven, hard, krachtig, duur, luid, fel; ADVERB: hoog, krachtig, hevig; USER: hoog, hoge, high, een hoge, grote

GT GD C H L M O
highly /ˈhaɪ.li/ = ADJECTIVE: zeer; ADVERB: hoogst, buitengewoon; USER: zeer, hoogst, sterk, hoog, uiterst

GT GD C H L M O
how /haʊ/ = ADVERB: hoe; NOUN: manier, wijze, wijs; CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat; USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier

GT GD C H L M O
human /ˈhjuː.mən/ = ADJECTIVE: menselijk, mensen-, goedhartig; USER: menselijk, menselijke, mens, de menselijke, mensenrechten

GT GD C H L M O
humans /ˈhjuː.mən/ = USER: mensen, mens, de mens

GT GD C H L M O
icon /ˈaɪ.kɒn/ = NOUN: pictogram, icon, icoon, beeld, heiligenbeeld; USER: icon, pictogram, icoon, pictogram van, symbool

GT GD C H L M O
igniting /sb set sth/ = VERB: ontbranden, doen ontbranden, in brand raken, in brand steken; USER: ontbrandt, ontsteken, Ontploffingsgevaar, ontbrandend, igniting,

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
incredible /ɪnˈkred.ɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: ongelooflijk, ongelofelijk, onaannemelijk; USER: ongelooflijk, ongelofelijk, ongelooflijke, ongelofelijke, geweldige

GT GD C H L M O
industries /ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid; USER: industrieën, bedrijfstakken, industrie, sectoren, branches

GT GD C H L M O
innovation /ˌɪn.əˈveɪ.ʃən/ = NOUN: innovatie, nieuwigheid, verandering; USER: innovatie, vernieuwing, innovaties, innovatie te

GT GD C H L M O
instagram /ˈɪn.stə.ɡræm/ = USER: instagram, van Instagram,

GT GD C H L M O
insurance /ɪnˈʃɔː.rəns/ = NOUN: verzekering, assurantie; USER: verzekering, verzekeringen, verzekerings, verzekeringsmaatschappijen

GT GD C H L M O
integrated /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = VERB: integreren, volledig maken, verenigen; USER: geïntegreerd, geïntegreerde, opgenomen, integreren, integratie

GT GD C H L M O
intelligence /inˈtelijəns/ = NOUN: verstand, intellect, vernuft, nieuws, bevattingsvermogen, verkenning, mededelingen, navorsing, berichten; ADJECTIVE: intelligentie-; USER: verstand, intelligentie, inlichtingen, intelligence, inlichtingendiensten

GT GD C H L M O
interest /ˈɪn.trəst/ = VERB: interesseren, raken, belang inboezemen; NOUN: belang, rente, belangstelling, interesse, interest, voordeel, passie, deel, investering; USER: rente, belang, belangstelling, interest, interesse

GT GD C H L M O
into /ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per; USER: in, tot, naar, in de, op

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
journey /ˈdʒɜː.ni/ = NOUN: reis, tocht, trip, toer; VERB: reizen, trekken; USER: reis, tocht, je reis, rit, weg

GT GD C H L M O
key /kiː/ = NOUN: toets, sleutel, spie, toonaard, klavier, sluitsteen, pin, toon, wig, stemming; VERB: bevestigen, spannen; USER: sleutel, toets, belangrijke, belangrijkste

GT GD C H L M O
latest /ˈleɪ.tɪst/ = ADJECTIVE: laatst; NOUN: laatste nieuws, laatste mode; USER: laatst, nieuwste, laatste, recentste, meest recente

GT GD C H L M O
level /ˈlev.əl/ = NOUN: niveau, waterpas, vlak, hoogte, peil, stand; ADJECTIVE: waterpas, vlak, horizontaal, effen; VERB: nivelleren, vlakken; USER: niveau, level, niveau van, het niveau

GT GD C H L M O
life /laɪf/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling; USER: leven, levensduur, het leven, life, leven te

GT GD C H L M O
like /laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk; PREPOSITION: zoals, als, zo; CONJUNCTION: zoals, als, alsof; VERB: willen; NOUN: gelijke; USER: zoals, als, alsof, net als

GT GD C H L M O
likeness /ˈlaɪk.nəs/ = NOUN: gelijkenis, gedaante, portret, vorm, uiterlijk, dubbelganger, getrouwe kopie; USER: gelijkenis, Likeness, Likeness Alles, beeltenis, gelijkheid

GT GD C H L M O
lives /laɪvz/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling; USER: leven, levens, woont, leeft, leven te

GT GD C H L M O
look /lʊk/ = VERB: kijken, zien, lijken, uitzien, zorgen, er uitzien, onderzoeken; NOUN: blik, uiterlijk, uitzicht, gezicht, het kijken; USER: kijken, kijk, kijkt, zien, bezoeken

GT GD C H L M O
machine /məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets; VERB: machinaal vervaardigen; USER: machine, apparaat, computer, automatische, toestel

GT GD C H L M O
machines /məˈʃiːn/ = NOUN: machine, toestel, automaat, werktuig, naaimachine, auto, fiets, rijwiel, vliegtuig, badkoets, flets; VERB: machinaal vervaardigen; USER: machines, machine, apparaten, machines te

GT GD C H L M O
magazines /ˌmæɡ.əˈziːn/ = ADJECTIVE: verzonnen, afgericht, kunstmatig in elkaar gezet; USER: tijdschriften, magazines, bladen, Magazijnen

GT GD C H L M O
major /ˈmeɪ.dʒər/ = ADJECTIVE: groot, grootste, majeur, zeer groot, groter, meerderjarig, hoger, ouder, hoofd-; NOUN: majoor, hoofdvak, meerderjarige, hoofdpremisse, senior; VERB: als hoofdvak kiezen; USER: groot, grootste, grote, belangrijke, belangrijkste

GT GD C H L M O
makers /ˈmeɪ.kər/ = NOUN: maker, fabrikant, schepper, vervaardiger; USER: makers, beleidsmakers, waterkoker, fabrikanten, makers van

GT GD C H L M O
makes /meɪk/ = NOUN: merk, fabrikaat; VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; USER: maakt, passt, met, passt de, passt de bal

GT GD C H L M O
man /mæn/ = NOUN: man, mens, persoon, knecht, werkman, bediende, mindere; VERB: bemannen, bezetten; ADJECTIVE: van het mannelijk geslacht; USER: man, mens, de mens, mensen

GT GD C H L M O
manufacturing /ˌmanyəˈfakCHər/ = ADJECTIVE: vervaardigend, fabricerend; USER: fabricage, productie, vervaardiging, productieproces, verwerkende

GT GD C H L M O
many /ˈmen.i/ = ADVERB: veel, vele; ADJECTIVE: velen; PRONOUN: menige; USER: veel, vele, velen, groot aantal, een groot aantal

GT GD C H L M O
media /ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv; USER: media, uit de media, medium, de media

GT GD C H L M O
medical /ˈmed.ɪ.kəl/ = ADJECTIVE: medisch, geneeskundig, medicinaal, helend; NOUN: medisch onderzoek, medisch student; USER: medisch, medische, de medische, arts

GT GD C H L M O
member /ˈmem.bər/ = NOUN: lid, onderdeel, lidmaat, afgevaardigde, aanhanger, afdeling; USER: lid, lid van

GT GD C H L M O
met /met/ = VERB: voldoen aan, samenkomen, ontmoeten, elkaar ontmoeten, bijeenkomen, tegenkomen, tegemoet komen, kennis maken, aantreffen, tegemoet gaan, afhalen, aanpakken, het hoofd bieden, samentreffen; USER: voldaan, ontmoet, ontmoette, ontmoeting, ontmoetten

GT GD C H L M O
modern /ˈmɒd.ən/ = ADJECTIVE: modern, hedendaags, nieuw, nieuwerwets, bijdetijds; NOUN: Jugendstil; USER: modern, moderne, de moderne, een moderne

GT GD C H L M O
most /məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst; ADVERB: meest, zeer, hoogst; USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest

GT GD C H L M O
must /mʌst/ = NOUN: moet, most, mufheid, schimmel, razernij, noodzak; VERB: moeten, dienen, moest, behoren, moesten, horen; ADJECTIVE: razend; USER: moet, moeten, dienen, must, dient

GT GD C H L M O
named /neɪm/ = USER: genoemd, vernoemd, genaamd, noemde, naam

GT GD C H L M O
nation /ˈneɪ.ʃən/ = NOUN: natie, volk, partij; USER: natie, volk, land, nationale, nation

GT GD C H L M O
nations /ˈneɪ.ʃən/ = NOUN: landen, volken; USER: volken, landen, Naties, Nations, volkeren

GT GD C H L M O
observe /əbˈzɜːv/ = VERB: waarnemen, in acht nemen, opmerken, vieren, opvolgen, gadeslaan, nakomen, aanmerken, handelen volgens, opmerkingen maken; USER: waarnemen, observeren, acht, in acht, te observeren

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
official /əˈfɪʃ.əl/ = ADJECTIVE: officieel, ambtelijk; NOUN: ambtenaar, beambte; USER: officieel, ambtenaar, officiële, de officiële, officiele

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
onstage /ˌɒnˈsteɪdʒ/ = USER: onstage, podium, het podium, op het podium, toneel

GT GD C H L M O
outlets /ˈaʊt.let/ = NOUN: stopcontact, uitgang, verkooppunt, uitloop, uitweg, afzetgebied, afvoerbuis, afvoerkanaal, afnemer, mond van rivier, veiligheidsklep; USER: verkooppunten, outlets, stopcontacten, uitlaten, afzetmogelijkheden

GT GD C H L M O
over /ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit; PREPOSITION: over, boven, bij; ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar; NOUN: overschot; USER: over, boven, meer dan, via, dan

GT GD C H L M O
own /əʊn/ = ADJECTIVE: eigen, bloedeigen; VERB: bezitten, hebben, erkennen, rijk zijn, erop nahouden, toegeven; NOUN: eigendom, eigen familie; USER: eigen, zelf

GT GD C H L M O
page /peɪdʒ/ = NOUN: pagina, page, bladzijde, edelknaap, boer, livreiknecht, piccolo, rokophouder, bruidsjonkertje; VERB: pagineren, page zijn; USER: pagina, page, pagina is, deze pagina, deze pagina is

GT GD C H L M O
panel /ˈpæn.əl/ = NOUN: paneel, dashboard, vak, luik, instrumentenbord, tussenzetsel, tussenschot, beschot; VERB: lambrizeren, in vakken verdelen; USER: paneel, panel, deelvenster, bedieningspaneel, scherm

GT GD C H L M O
part /pɑːt/ = NOUN: deel, onderdeel, gedeelte, rol, part, stuk, aandeel, partij; VERB: scheiden, verdelen, uiteengaan, uit elkaar gaan; USER: deel, onderdeel, gedeelte, part, deel uit

GT GD C H L M O
people /ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente; VERB: bevolken, bevolkt worden; USER: mensen, personen, volk, mensen die, men

GT GD C H L M O
personifies /pəˈsɒn.ɪ.faɪ/ = VERB: verpersoonlijken; USER: verpersoonlijkt, personifieert, belichaamt, personificatie, verpersoonlijking

GT GD C H L M O
picture /ˈpɪk.tʃər/ = NOUN: beeld, afbeelding, schilderstuk, schilderij, plaat, portret, prent, voorstelling, tafereel, schildering, beeltenis, toonbeeld, tableau, schilderkunst; VERB: schilderen, afbeelden; USER: afbeelding, beeld, foto, foto van, picture

GT GD C H L M O
platform /ˈplæt.fɔːm/ = NOUN: platform, perron, podium, verhoging, tribune, spreekgestoelte, plateauzool, balkon, terras, leiding, sprekers, program van politieke partij; VERB: op een podium plaatsen, spreken vanaf podium; USER: platform, platform te, platform voor, perron

GT GD C H L M O
please /pliːz/ = VERB: behagen, bevallen, believen, gelieven, aanstaan, voldoen; USER: alstublieft, alsjeblieft, behagen, kunt, kunt u

GT GD C H L M O
potential /pəˈten.ʃəl/ = NOUN: potentieel, mogelijkheid; ADJECTIVE: potentieel, mogelijk, eventueel, latent, mogelijkheid uitdrukkend; USER: potentieel, potentiële, mogelijke, mogelijkheden, mogelijk

GT GD C H L M O
presenter /prɪˈzen.tər/ = NOUN: presentator; USER: presentator, presenter, presentatrice, de presentator

GT GD C H L M O
press /pres/ = VERB: drukken, dringen, pressen, opdringen, uitpersen, oppersen, knellen, uitdrukken, uitknijpen, prangen, presseren, zich verdringen; NOUN: pers, drukpers, drukkerij, gedrang; USER: drukken, pers, druk, op, druk op

GT GD C H L M O
prevalent /ˈprev.əl.ənt/ = ADJECTIVE: heersend; USER: heersend, voorkomende, overwegend, voorkomt, heersende

GT GD C H L M O
problems /ˈprɒb.ləm/ = NOUN: probleem, vraagstuk, opgave, vraagpunt; USER: problemen, problemen op, problemen met, probleem, problemen die

GT GD C H L M O
program /ˈprəʊ.ɡræm/ = NOUN: programma, program, programmaboekje, agenda; VERB: programmeren; USER: programma, het programma, programma van, programma voor

GT GD C H L M O
promote /prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken; USER: bevorderen, promoten, te promoten, bevordering, te bevorderen

GT GD C H L M O
property /ˈprɒp.ə.ti/ = NOUN: eigendom, eigenschap, bezit, eigendomsrecht, landgoed, boerderij, bezitting, hoedanigheid, have, eigenaardigheid; USER: eigendom, eigenschap, eigendomsrecht, bezit, onroerend goed

GT GD C H L M O
prowess /ˈpraʊ.es/ = NOUN: dapperheid; USER: dapperheid, bekwaamheid, prowess, moed, bekwaamheid te

GT GD C H L M O
reach /riːtʃ/ = VERB: bereiken, reiken, behalen, nemen, pakken, uitstrekken, zich uitstrekken, uitsteken, inhalen; NOUN: bereik, omvang, rak; USER: bereiken, te bereiken, bereikt, komen, te komen

GT GD C H L M O
readers /ˈriː.dər/ = NOUN: lezer, voorlezer, lector, opnemer, corrector, adviseur; USER: lezers, readers, lezer, de lezers

GT GD C H L M O
realistic /ˌrɪəˈlɪs.tɪk/ = ADJECTIVE: realistisch; USER: realistisch, realistische, realistischer, reële, reëel

GT GD C H L M O
regardless /rɪˈɡɑːd.ləs/ = ADJECTIVE: achteloos, onachtzaam, onoplettend, toevertrouwverachtelijk; USER: ongeacht, ongeacht de, onafhankelijk, los

GT GD C H L M O
remarkable /rɪˈmɑː.kə.bl̩/ = ADJECTIVE: opmerkelijk, merkwaardig, opmerkenswaardig, merkelijk; USER: opmerkelijk, merkwaardig, opmerkelijke, bijzondere, merkwaardige

GT GD C H L M O
renaissance /rəˈneɪ.səns/ = NOUN: Renaissance; USER: Renaissance, de Renaissance, reis renaissance, wedergeboorte

GT GD C H L M O
reputation /ˌrep.jʊˈteɪ.ʃən/ = NOUN: reputatie, naam, goede naam, roem; USER: reputatie, reputatie van, naam, bekendheid, bekend

GT GD C H L M O
responsible /rɪˈspɒn.sɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: verantwoordelijk, aansprakelijk, solied; USER: verantwoordelijk, verantwoordelijke, verantwoordelijk is, verantwoordelijk zijn, die verantwoordelijk

GT GD C H L M O
rights /raɪt/ = NOUN: rechtsen; USER: rechten, de rechten, rechten van, recht, de rechten van

GT GD C H L M O
robot /ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein; ADJECTIVE: automatisch; USER: robot, de robot

GT GD C H L M O
robotics /rəʊˈbɒt.ɪks/ = USER: robotica, robotics, robots, de robotica, robotica van

GT GD C H L M O
robots /ˈrəʊ.bɒt/ = NOUN: robot, machinemens, automatisch verkeerssein; USER: robots, robot, robots te, robotten

GT GD C H L M O
role /rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol; USER: rol, rol van, rol spelen, de rol, taak

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
safeguard /ˈseɪf.ɡɑːd/ = VERB: beschermen, beveiligen, vrijwaren; NOUN: waarborg, bescherming, beveiliging, voorzorgsmaatregel, vrijgeleide, baanschuiver; USER: beschermen, vrijwaren, bescherming, te beschermen, te waarborgen

GT GD C H L M O
service /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst; ADJECTIVE: dienst-; USER: service, dienst, dienstverlening, diensten

GT GD C H L M O
she /ʃiː/ = PRONOUN: ze, zij; USER: zij, ze, dat ze, haar

GT GD C H L M O
showed /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren, aanwijzen, tentoonstellen, brengen, zich tonen, uitstallen, leiden; USER: toonde, toonden, liet, bleek, vertoonde

GT GD C H L M O
social /ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig; USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale

GT GD C H L M O
solve /sɒlv/ = VERB: oplossen, ontraadselen, inlossen, afbetalen; USER: oplossen, lossen, te lossen, op te lossen, oplossen van

GT GD C H L M O
sought /sɔːt/ = ADJECTIVE: solvent, solvabel, oplossend, ontbindend, in staat om te betalen; NOUN: oplossingsmiddel; USER: gezocht, zocht, zochten, getracht, gestreefd

GT GD C H L M O
speaker /ˈspiː.kər/ = NOUN: spreker, voorzitter; USER: spreker, luidspreker, speaker, luidsprekers, luidsprekersysteem

GT GD C H L M O
story /ˈstɔː.ri/ = NOUN: verhaal, geschiedenis, verdieping, etage; USER: verhaal, story, geschiedenis, verhaal van, verhaal te

GT GD C H L M O
surpass /səˈpɑːs/ = VERB: overtreffen, te boven gaan, overtroeven, uitmunten boven; USER: overtreffen, te overtreffen, overstijgen, overtreft, overschrijden

GT GD C H L M O
sustainable /səˈstānəbəl/ = USER: duurzame, duurzaam, een duurzame, van duurzame, voor duurzame

GT GD C H L M O
technology /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologie, techniek, technologische, technologieën

GT GD C H L M O
ten /ten/ = USER: ten-, ten, tien, tiental, boot met tien riemen; USER: tien, ten, tiental

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
themselves /ðəmˈselvz/ = PRONOUN: zich, zichzelf; USER: zichzelf, zich, zelf, zichzelf te, zich te

GT GD C H L M O
these /ðiːz/ = PRONOUN: deze, die; USER: deze, die, dit, van deze, volgende

GT GD C H L M O
this /ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze; USER: deze, dit, dit een, van dit, de

GT GD C H L M O
three /θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën; USER: drie, de drie, drietal

GT GD C H L M O
time /taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
too /tuː/ = ADVERB: te, ook, eveneens, evenzeer, nog wel, insgelijks; CONJUNCTION: ook nog; USER: ook, te, al te

GT GD C H L M O
top /tɒp/ = NOUN: top, topje, bovenstuk, hoofd, kruin, spits, toppunt; ADJECTIVE: hoogst, prima, bovenst; VERB: toppen, bedekken; USER: top, boven, bovenkant, bovenste, hoogste

GT GD C H L M O
traits /treɪt/ = NOUN: trek, karaktertrek, gelaatstrek, haal, toets; USER: traits, eigenschappen, karaktertrekken, trekken, kenmerken

GT GD C H L M O
twitter /ˈtwɪt.ər/ = VERB: tjilpen, sjilpen, kwetteren, piepen, trillen, giechelen; NOUN: gekwetter, getjilp, trilling, zenuwachtigheid; USER: tjilpen, twitter, twitter Ik

GT GD C H L M O
united /jʊˈnaɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verenigd, eendrachtig, eengezind; USER: verenigd, verenigde, United, het verenigd, van verenigde

GT GD C H L M O
video /ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video; ADJECTIVE: video-

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
watch /wɒtʃ/ = NOUN: horloge, wacht, toezicht, nachtwake, waakzaamheid, polshorloge, wachter, zakuurwerk, waarneming; VERB: kijken naar, waken, uitkijken, volgen, letten op, bewaken, gadeslaan, bespieden, hoeden, waakzaam zijn, beloeren, nagaan, wakker blijven, op zijn hoede zijn, naogen, op wacht staan, in het oog houden; USER: horloge, kijken naar, waken, letten op, kijken

GT GD C H L M O
website /ˈweb.saɪt/ = NOUN: website; USER: website, website van, website van het, site, de website

GT GD C H L M O
who /huː/ = CONJUNCTION: die, wie; PRONOUN: die, wie; USER: die, wie, dat

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
working /ˈwɜː.kɪŋ/ = NOUN: werking, bewerking, bedrijf, exploitatie, groeve, mijn; ADJECTIVE: werk-, werkzaam, werkend, bruikbaar, praktisch, bedrijfs-; USER: werkend, werkzaam, werking, werken

GT GD C H L M O
world /wɜːld/ = NOUN: wereld, aardrijk, hoop, meningte; ADJECTIVE: wereld-, werelds; USER: wereld, hele wereld, werelds, ter wereld, s werelds

GT GD C H L M O
worldwide /ˌwɜːldˈwaɪd/ = ADJECTIVE: wereldwijd, over de hele wereld verspreid; USER: wereldwijd, wereldwijde, hele wereld, wereld, de hele wereld

207 words